Bericht 3
In Le Rozier, een plaatsje gelegen in de Gorges du Tarn, waren vier campings. Op een daarvan zou, zoals ik in mijn vorige bericht schreef, Andries Menger, mijn oude fietsmaat van Namibië, met zijn tent staan. Bij de eerste camping waar ik binnenviel was geen Menger bekend en bij de tweede ook niet. Bij de derde, een vrij grote, moest ik zelf maar gaan kijken, vond de dame van de receptie. Dat was een hele toer, want er waren nogal wat circuits en sub-circuits vol tenten, campers en caravans. Toen ik die driemaal was rondgefietst werd me duidelijk dat Andries ook hier niet was. Ik wist hoe zijn tent er uit zag, want hij had precies dezelfde Vaude-tent als ik en zo een had ik niet zien staan. Nu werd het spannend, want als ik Andries ook niet op de vierde camping (Camping Les Peupliers) zou vinden, noch zijn tent, zou ik in een ander Le Rozier moeten zijn en dat kon wel eens ver weg liggen, zo het al bestond. Ik had nog geen 10 meter afgelegd op het terrein van camping nummer vier, of een man riep naar mij: “Hij staat daar achter,” en wees daarbij naar ergens achterin de camping.
“Wie staat daar achter?” vroeg ik.
“Je fietsmaat.”
Blijkbaar had Andries de campingeigenaar verteld dat er mogelijk een fietser naar hem toe zou komen. Ik trof mijn vroegere fietsmaat van Namibië bij zijn tent, terwijl hij druk bezig was met zijn tablet: het versturen van berichten naar familie en vrienden. (Zie voor die Namibië–tocht mijn boek ‘Drie kameleons’. Dat boek was kort geleden uitverkocht, maar recentelijk is er een herdruk met nieuwe voorkaft van verschenen).
Aangezien het slecht weer was in Le Rozier en omgeving brachten Andries en ik de rest van de dag door met het uitwisselen van ervaringen van de afgelopen tijd. De volgende dag was het weer gelukkig een stuk beter. Dat nodigde uit tot het maken van een rondrit in de omgeving. Ik liet de tent op de camping staan, waardoor het fietsen een stuk lichter ging. Andries bleef op de camping omdat hij andere dingen te doen had.
Direct buiten Le Rozier ging de weg meteen flink klimmen. Na een kilometer of 12 kwam ik bij Eglise de St. Jean de Balmes, een ruïne van een kerkje, dat in een grijs verleden is gebouwd ter herinnering aan een devote kluizenaar die daar vlakbij zijn leven biddend en mediterend had doorgebracht en daar ergens begraven lag.
Dit kerkje is op een merkwaardige manier tot stand gekomen. Toen de noeste bouwers de muren hadden opgetrokken, klaar om met het gewelf te beginnen, stortte de boel ’s nachts zonder aanwijsbare reden in. Een tweede poging iets verderop strandde op dezelfde manier. Weer vonden de werklieden de boel ’s morgens aan puin.
“Zo kunnen we wel bezig blijven,” zei een van hen, waarschijnlijk de meest pientere. Hij had een goed idee, spande een paar buffels voor een grote kar, laadde die kar vol met zware stenen en liet de buffels verder hun zin doen. Die sjokten een eind weg en stopten toen, wat begrijpelijk was, omdat het trekken van zo’n loodzware kar geen lolletje is, zelfs voor twee sterke buffels.
“Hier gaan we bouwen,” zei de werkman, die op dit geniale idee was gekomen en dus begon men daar te graven om het fundament te leggen. Bij dat graven stuitten de bouwlieden op een skelet…. het skelet van de lang daarvoor begraven kluizenaar. En bij deze derde poging lukte de bouw natuurlijk wonderwel, zo goed zelf, dat het kerkje tot op de huidige dag is blijven staan, weliswaar nu als een ruïne, maar dan een, waarvan het meeste toch nog vrij netjes overeind staat. Of alles van dit verhaal historisch verantwoord is, wordt door sommigen in twijfel getrokken. Die spreken van een oude legende, maar dat zijn natuurlijk ongelovigen, die je nooit iets wijs kunt maken.
Ik vervolgde mijn ritje naar St. André de Vezines. Na drie kilometer gehobbel over een gravelweggetje in zuidwestelijke richting kwam ik bij Roquesaltes, een spectaculaire, uit het land oprijzende rotspartij.
Een uur lang doolde ik daar rond, aangezien grillige rotspartijen mij altijd intrigeren. Ik kreeg op die manier de rotsen van diverse kanten te zien, wat steeds weer nieuwe beelden opleverde.
Via Vessac en Veyreau en via de Gorges de la Jonte fietste ik terug naar Le Rozier.
In le Rozier kwam ik langs een bakkerij, die een stand direct in de hoofdstraat had. De man en de vrouw in de stand zwaaiden naar mij alsof ze me kenden, terwijl ik langsreed. Ik zwaaide terug en dacht dat dat zwaaien een truc was om mij brood te verkopen. En daar hadden ze succes mee, want ik bedacht op dat moment dat ik nog een brood moest kopen voor mijn ontbijt, de volgende morgen op de camping. En dus bracht ik mijn fiets tien meter verderop tot stilstand, keerde om en liep op de stand af om een baguette te kopen.
“Bent u al eens eerder hier geweest?” vroeg de man, mij de baguette overhandigend.
“Al meerdere malen,” antwoordde ik, “maar voor zover ik weet heb ik in uw zaak nog nooit een brood gekocht.”
“Toch kennen we u,” zei de vrouw.
“Er zal wel eens vaker een fietser hier door de straat rijden,” antwoordde ik. Die lijken allemaal op elkaar.”
“Nee, nee, u komt ons erg bekend voor.”
“Zeker vanwege die mooie Schwalbe-pet. Of bent u gisteren of vanochtend op Camping les Peupliers geweest?”
“Nee. Waar kunnen we u nu toch gezien hebben?” vroeg de vrouw zich af, maar plotseling viel haar de oplossing te binnen: “Bent u wel eens in Senegal geweest?”
“Drie maal, als ik me goed herinner. Een half jaar geleden nog.”
“Dat is het! We hebben u daar ontmoet op het campement van Foundiougne aan de rivier de Saloum. Weet u nog wel?”
Ja ik wist het weer en nu herkende ik de mensen ook. ‘Wat is de wereld toch klein!’ hoor je in zo’n geval uit te roepen, maar dat is toch maar betrekkelijk, want al die duizenden Fransen die ik tot hier toe op deze Frankrijk-reis had gezien, had ik nergens in Afrika, Azië of waar dan ook ontmoet. Eigenlijk is het verbazend hoe weinig oude bekenden je onderweg tegen komt op deze wereld. En als je je dat bedenkt realiseer je je pas hoe geweldig groot deze wereld is!
De volgende morgen gingen Andries en ik weer elk ons weegs, Andries in westelijke richting om via de westkant van Frankrijk terug te fietsen naar Nederland en ik verder in zuidelijke richting om het ‘Festival de Cyclotourisme’, (het fietsreizigers festival) van Le Caylar te bezoeken.
Over dat festival zal ik het de volgende keer hebben. Tot dan!
Kijk a l s je fietst zie j e meer! Mooi beschreven in een prachtige verstilde omgeving.