Op mijn Thaise kaart (in het Thai, dus die kon ik niet lezen) had ik een klein fototje ontdekt met een aardig lijkende rots er op. Er stond een pijl bij die wees naar een plekje niet al te ver van de weg. Het leek me een goed idee om die rots even ‘mee te pikken’. En dus sloeg ik linksaf op een klein weggetje dat me 4 km verder naar een inderdaad mooie paddenstoelvormige rots voerde. Ik zeulde mijn fiets door het struikgewas om een foto van de rots, mijn fiets en mijzelf te maken. Na de opstelling van zowel mijn fiets en de camera voltooid te hebben, had ik 10 seconden voor de zelfontspanner af ging om terug te rennen naar de door mij uitgezochte, meest ideale plek en een peinzende blik aan te nemen, alsof ik daar al uren stond.
Dicht daarbij bevond zich een bezoekerscentrum dat volgens mij nauwelijks werd bezocht. Het was al niet zo vroeg meer maar de vriendelijke parkwachters stonden mij toe daar mijn tent op te zetten.
Voorbij de grote paddenstoel-rots kwam ik op bekend terrein: Pha Taem nationaal park. Daar ben ik een aantal jaren geleden geweest op de zuidoost-Azië-reis waarover ik het boek ‘De hanen van de koning’ heb geschreven. Ook in dat park staan een paar aardige paddenstoelrotsen.
Je vraagt je bij het zien van zulke tekeningen af of dit afbeeldingen zijn van wezens uit de ruimte of dat de schilder uit het grijze verleden de archeologen van de 21ste eeuw voor de gek wilde houden.