Bericht 4. 27 September 2020
Het is alweer een tijdje (te lang!) geleden dat ik mijn vorige bericht (3) schreef. De reden dat dit 4e bericht zo lang op zich heeft laten wachten is dat ik de laatste tijd erg druk (voor mijn doen zelfs te druk!) ben geweest met het doornemen van de proefdruk van mijn nieuwe boek. Dat werk is nu klaar zodat er wat tijd vrij komt om de draad van mijn feuilleton (digiton) over mijn reis door Frankrijk van afgelopen zomer weer op te nemen. Het boek ‘De magische vijfduizendmetergrens’ over mijn reis door Zuid Amerika, waarmee ik dus zo druk ben bezig geweest, verschijnt volgens de planning van de uitgever (Elmar) in november.
En nu terug naar Noord Frankrijk, waar ik de Maas volgde tot de bron. Voordat ik bij die bron kwam fietste ik het plaatsje Vocouleurs binnen, de plek van waaruit Jeanne d’Arc op 23 Februari van het jaar 1429 vertrok om de Engelsen, waarmee Frankrijk in oorlog was, te bevechten, althans volgens de legende, want de historici zijn het er nog niet over eens of ze wel echt heeft bestaan.
“Al is het niet zeker of onze Jeanne ooit heeft bestaan, een fors standbeeld en een mooi stukje geschiedenis hebben we in ieder geval wel,” zullen chauvinistische Fransen denken.
Jeanne vertrok die 23e Februari 1429 door de Porte de France, die er nu (misschien hier en daar wat opgeknapt) nog staat. In die tijd zal er wel een flinke stadsmuur om het plekje hebben gestaan, vandaar dat ze door de poort reed in plaats van gewoon er omheen.
Op een bordje staat vermeld dat de lindeboom schuin achter de poort al bestond bij het vertrek van Jeanne (nu 591 jaar geleden!) en dat die boom hierdoor zo blij was dat hij meteen geheel groen in het blad kwam te staan (dus nog hoog en breed in de winter!! Een vroeg voorjaar, waarschijnlijk, hoewel de opwarming van de aarde toen nog niet in gang was gezet.)
In 1890 (volgens een ander bordje) begon men in Vaucouleurs aan een groot project: het bouwen van een maar liefst 60 meter hoge kerktoren. Hier bleek de ambitie groter te zijn dan de toren hoog werd. Toch werd het bouwwerk uiteindelijk al gauw (refererend aan mijn fiets er naast) een meter of zeven hoog, misschien wel acht!
Verder op mijn tocht naar het zuiden van Frankrijk zag ik op een bordje dat ik 563 km bij Rotterdam vandaan zat, de plek waar de Maas uitmondt in zee. Het was daar nog maar 23 km naar de bron. Als beide bordjes juist zijn kan daar de lengte van de Maas slechts bij benadering uit berekend worden, want een rivier neemt nu eenmaal bochten, terwijl de kortste weg (van 586 km) over wegen gemeten zal zijn, waarbij men bij de aanleg ervan bij voorkeur niet al te kwistig is geweest met het leggen van bochten.
Dit was tevens een goede plek om een trapper, ketting of ander vitaal onderdeel van je fiets kapot te trappen, want hier was een werkplaats waar gesleuteld kon worden en bovendien kon je er waarschijnlijk ook onderdak vinden. Aan mijn fiets bleef alles uiteraard heel (‘Build for life’ stond er in de brochure en tot nu toe was er geen enkele reden om daaraan te twijfelen) Ik fietste dus vrolijk verder en zette die avond mijn tent op de camping van Montigny le Roi. De volgende dag, een rustdag, maakte ik verlost van mijn baal bagege een ritje naar de plek waar de Maas zomaar uit de grond omhoog kwam. De bron van de Maas! Het water was hier nog zo helder dat je alleen de bruine aarde op de bodem zag. Op een monumentje naast de bron stond de loop van de Maas aangegeven.
Terwijl ik deze erg spectaculaire plek bekeek, links van de weg een paar bomen en rechts een weiland met koeien (witte zelfs!!) stopte er een auto. Er stapte een gezin uit dat natuurlijk net als ik razend enthousiast in het rond begon te fotograferen, want je komt niet elke dag langs de bron van een grote rivier. Hun aanwezigheid bespaarde mij meteen het gebruikelijke geknoei met de uitschuifbare selfie-stick.
Terug op de camping van Montigny le Roi ontmoette ik een Nederlander uit Wolvega, die daar met zijn tent en auto stond. Aangezien ik tot hier toe op kookgebied nog maar weinig opzienbarends had gepresteerd en het er naar uit zag dat het verderop ook niet veel opzienbarender zou worden, vroeg ik hem of hij mijn brander, pannen, benzinebidon, bestek en andere keukenartikelen mee naar huis wilde nemen, dan zou ik die na de reis bij hem in Wolvega op komen halen. Hij vond dat geen bezwaar en zo bespaarde mij dat een hoop gewicht en ook dagelijks flink wat kook gepruts. Mijn culinaire kunsten beperkten zich van toen af tot het opentrekken van een blik bonen of groente en het koud naar binnen lepelen van de inhoud. Natuurlijk vulde ik De Schijf van Vijf (ik ben overigens twee van die vijf punten van vergeten) aan met rauwe groente, fruit en pinda’s, terwijl ik mij zo nu en dan trakteerde op een zak patat uit een snackbar.
Verlost van dat gewicht trapte ik mijn fiets soepeler over de heuvels heen, wat het plezier in de tocht ten goede kwam, terwijl het gastronomisch gehalte van de reis er, zoals uit het voorgaande duidelijk zal zijn, niet onder leed.
De volgende dag kwam ik, iets ten zuiden van Langres, bij de bron van een andere rivier: de Marne.
Hier was het landschap boeiender dan dat rond de bron van de Maas met flinke kalkstenen rotspartijen en grotten in de bodem. Alles heel fraai voor foto’s ware het niet dat het hele rotscomplex overgroeid was met een al even prachtig bos. Door die hoeveelheid uitbundige vegetatie en mooie natuur was er dus eigenlijk niets te fotograferen. Wel waagde ik er nog een plaatje aan.
Interessant was een bordje bij de bron, waarop stond dat de afstand van hier tot waar de Marne in de Seine vloeit groter is dan de afstand van de bron van de Seine tot de samenvloeiing van beide rivieren. Daaruit volgt dat de Seine die door o.a. Parijs vloeit en bij Le Havre in de Atlantische Oceaan stroomt, eigenlijk ‘Marne’ zou moeten heten, aangezien de langste stroom normaal als de eigenlijke rivier beschouwd wordt.
Een dag of vijf later en een kilometer of 15 ten westen van St. Etienne, fietste ik omhoog naar het pittoreske middeleeuwse dorpje Chambles. Vandaar had ik een mooi uitzicht op weer een andere belangrijke rivier, de Loire, die in de diepte om het plaatsje heen stroomde.
Er stond ook een 18 meter hoge toren, waarvan men vermoedt, dat hij uit de 9e eeuw dateert.
Toevallig (of waarschijnlijker: expres) bedraagt de omtrek ook 18 meter, waaruit te berekenen is dat de hoogte 3,14 maal de diameter bedraagt. Volgens het informatiebord, waar ik al deze kennis vandaan had, was de muur 1,40 m dik en daaruit volgt dat er binnen maar een ruimte met een diameter van 18 : 3,14 – 2 x 1,40 = 2,90 meter overblijft. Dat laat dus niet veel plaats over voor een trap. En dus klom ik via een smal, erg steil wentelend trapje naar boven, waarbij ik me een aantal malen door een nauwe opening moest wringen. ‘Op eigen risico’, stond er bij. Ik vind dat altijd een merkwaardige uitdrukking: op eigen risico. Volgens mij is het hele leven op eigen risico. Als ik thuis de trap af loop is dat ook op eigen risico en daar staat geen waarschuwingsbordje bij. In ieder geval kwam ik zonder builen op mijn hoofd en zonder klem te komen zitten boven, vanwaar het uitzicht nog verder reikte dan vanaf de begane grond.
Ook het interieur van het kerkje was een bezoek waard. Er waren kleurige glas in lood ramen te bewonderen.
In de volgende aflevering gaan we naar de bron van de Loire. Hoewel het vandaag niet 1 Januari is, heb ik toch een goed voornemen, namelijk om u minder op die aflevering te laten wachten, dan u op deze heeft gewacht. Ik ga de frequentie van mijn blogverhalen over mijn reis door Frankrijk opvoeren.
Ha,ha Frank,ik moet wel lachen om jou uitspraak het hele leven is een risico,voor jou een makkie 😂 leuk om weer wat van je te horen,en zo te zien ben je nog geen spat veranderd,dus die koude rats,kuch,en bonen,doen je goed.
de verhalen blijven leuk en herkenbaar