Bericht 4
“Als je de roze granietrotsen ten westen van Perros Guirec niet gezien hebt, kun je eigenlijk niet zeggen dat je in Bretagne bent geweest,” zei Alain juist voordat we in Goudelin afscheid van elkaar namen. (Zie mijn vorige bericht). Omdat ik dat toch wilde kunnen zeggen, zag ik mij min of meer genoodzaakt om nog een etappetje door te trappen naar het westen.
Vanuit die Perros- plek reed ik de volgende dag op mijn gemak langs de schilderachtige kust, om de roze of, afhankelijk van het licht, goudkleurige rotsen te bekijken. Aangezien grillige rotspartijen me altijd intrigeren werd het een welbestede dag.
Van die granietrotsen van reed ik verder in zuidelijke richting om andere stenen te gaan bekijken, namelijk de mysterieuze monolieten van Carnac.
In het plaatsje Lanrivain (opzoeken in de Grote Bosatlas!) werd ik overvallen door een regenbui. Ik kon onder een afdak schuilen vanwaar ik uitzicht had op een kerkje met een mooi gebeeldhouwd stenen kruis er naast, een waar kunstwerk in de druilerige regen!
Er stond ook nog een aardig oud bijgebouwtje en toen de regen ophield ging ik er een kijkje nemen in de veronderstelling dat daar binnen ook wel het een of andere beeld zou staan. Tot mijn verbazing bleek er een macabere hoop botten en schedels te liggen.
In een grijs verleden, waarschijnlijk ongeveer in dezelfde tijd dat de Hunnebedbouwers in Drenthe druk bezig waren hun wereldwonderen te construeren, hebben de oude Bretonnen hier honderden, zo niet duizenden grote rotsblokken in rijen opgesteld.
Wat hun bedoeling is geweest met al die monolieten is nog steeds niet duidelijk. Misschien om de toeristen van de 20ste en 21ste eeuw een reisdoel te geven. Goed voor de economie van Carnac en omgeving, in ieder geval. Die prehistorische Bretonnen hadden een ver vooruitziende blik.
Ik heb Bill voor de eerste keer ontmoet in Zuid India in 1984. Negentien jaar later, door toeval voor de tweede keer in Laos. Daarna hielp het internet het toeval een handje bij twee ontmoetingen in Thailand en deze keer kwam dat internet ook weer te hulp om een ontmoeting te bewerkstelligen in Carnac. Bill toert ’s winters meestal rond in Azië en ’s zomers ofwel in de VS ofwel in Europa.
We bleven twee dagen in Carnac waarna Bill voor de volgende dag met zijn almachtige telefoon een B and B (Bed and Breakfast, ofwel een logeeradres) regelde in Vannes, zo’n 35 km naar het oosten. Die volgende dag regende het echter pijpenstelen, maar Bill had met zijn telefoon al betaald, dus hij moest er wel door. Dat is dan een van die grote voordelen van zo’n telefoon waarmee je alles met één klik op het schermpje regelt!
Aangezien ik niet zo’n volautomatische telefoon heb en dus geen B and B kon reserveren, bleef ik maar een dagje op de camping van Carnac en wachtte het betere weer af voor het vervolg van mijn reis.
Om grote drukte te omzeilen fietste ik met een grote boog om Nantes heen. Bij een kasteel in de buurt van Angoulême met een grote tuin er omheen vroeg ik enkele dagen later of ik daar ergens mijn tent mocht opzetten voor de nacht. Er werd meteen een kamer voor mij in gereedheid gebracht.Toevallig waren de eigenaars grote fietsenthousiasten. Dat was dus een schot in de roos.
Evenals ik bij Nantes deed, wilde ik met een boog om Angoulême heen fietsen, maar de mensen van het kasteel vertelden mij dat Angoulême de stad van het stripverhaal is. Er zijn veel zijmuren en façades van huizen beschilderd in de stijl van een stripverhaal en aangezien ik een verwoede stripverhalen-verzamelaar ben (te verwoed vrees ik, aangezien ik, als ik zo doorga, zal moeten gaan uitzien naar een groter huis), ging ik daar een kijkje nemen.
Van Angoulême vervolgde ik mijn tocht in de richting van de Dordogne en daar ga ik de volgende keer door. Ik ben met dit bericht lekker opgeschoten: met alle omwegen die ik maak ruim 1000 km, maar heb mezelf (mijn fietsende ik) nog niet ingehaald. Daar mankeren nog eens 1000 km aan. In mijn volgende bericht probeer ik er weer zo’n ruk aan te geven. Als me dat nog een paar keer achter elkaar lukt, haal ik mezelf misschien zelfs in en schrijf ik wat ik nog zal gaan beleven. Zo ver is het voorlopig echter nog niet.
Tot de volgende keer.