Over de Weg van de Vriendschap naar de Vallei van de Wonderen

(Verschenen in: Op Pad 9/93)
Op Michelinkaart 245 staat een gebied dat rijkelijk voorzien is van half gestippelde witte weggetjes met bochten en zigzaggen. Wie stevige kuiten en een goede fiets heeft, kan met eigen ogen controleren of de werkelijkheid biedt wat de kaart belooft. Kaarten fascineren mij altijd en stippelweggetjes, dunne lijntjes, klimpijlen en passen van boven de 2.000 meter hebben mijn bijzondere belangstelling. Vaak zit ik thuis op kaarten te turen en dan zie ik mij reeds klimmen over adembenemende passen en afdalen in diepe valleien. Met een goede kaart vol mooie kleurtjes en begenadigd met een zekere fantasie, hoef je eigenlijk niet eens op de fiets te stappen. Mijn fantasie schiet echter vaak te kort en daarom stap ik toch steeds weer op de fiets om de wereld in drie dimensies en op een schaal van 1:1 te zien. Tijdens het turen op Michelinkaart 245 had ik ten noorden van Nice en San Remo een mooi gebied ontdekt dat rijkelijk voorzien was van half gestippelde, dus onverharde, witte weggetjes met bochten en zigzaggen. Dat grensgebied van Frankrijk en Italië zag er interessant uit en ik wilde kijken of het er in werkelijkheid net zo mooi uitziet als op de kaart.

Echte klimmers zeuren niet
La Brigue heb ik achter me gelaten en over een half gestippeld wit weggetje met twee pijlen pers ik mijn fiets omhoog naar de Italiaanse grens. Soms moet ik een stuk lopen, maar het meeste kan ik nog juist trappen. Twee pijlen op de kaart betekent volgens de legenda een helling van 9 tot 13%. Volgens mij ontbreekt er een pijltje maar dat kan gezichtsbedrog zijn. Wat maakt één pijltje meer of minder ook uit? Echte klimmers zeuren daar niet over. Ik kom door een bos. Eén pijltje nu. Echte klimmers mogen zich dan weinig aantrekken van een pijltje meer of minder, maar het fietst hier toch wel iets prettiger dan over die twee of misschien wel drie pijlen van daarnet. Ben ik dan eigenlijk wel een echte klimmer? Dat heb ik me wel vaker afgevraagd, vooral tijdens het klimmen. Maar eenmaal boven aangekomen is die twijfel meestal snel verdwenen en op afdalingen voel ik me altijd een echte klimmer. De grens. Geen slagbomen en geen douanehuisjes, alleen een pas van 1.694 meter. Van hier kijk ik omlaag Italië in. Ik ga echter niet omlaag Italië in, maar sla linksaf op het eveneens half gestippelde witte weggetje dat de grens over de bergkam volgt. Deze weg staat bekend als de Route de l’Amitié, de Weg van de Vriendschap. De naam zal wel van na 1945 stammen. Een eindje verderop staat op een bordje aangegeven dat de weg gevaarlijk is en dat het afgeraden wordt hem te volgen: Route déconseillée. Fijn zo, hoe meer de weg afgeraden wordt hoe minder verkeer ik mag verwachten. Toch neemt het verkeer na het bordje niet af, maar dat komt omdat ik vandaag nog niemand ben tegengekomen.

Stukje Frankrijk, stukje Italië
De weg slingert een stukje Italië in, even later zit ik weer in Frankrijk. Recht voor mij torent de Mont Saccarel boven de omgeving uit. De berg staat precies op de grens; ik rijd er aan de Franse kant langs. Voor mij uit slingert de steenslagweg langs de berghelling naar de Pas du Tanarel. Ik ben de bossen uit en de hellingen zijn hier slechts begroeid met gras. Iets voor de pas liggen grote plassen op de weg waaruit ik concludeer dat het hier kort geleden geregend heeft. Nu is het mooi weer, maar boven de Mont Saccarel hangt als een parasolletje een vervelend wolkje. Dat is de hele ochtend al aan het zaniken. De Pas du Tanarel, 2.045 meter. Ik sta weer op de grens. Het is een leuke route: stukje Frankrijk, stukje Italië, stukje Frankrijk. Ik daal af, Italië in, maar kom na een kilometer bij de afslag naar de top van de Monte Saccarello. Hij ziet er op het ogenblik weinig uitnodigend uit, want het hardnekkige wolkje daarboven is intussen aangegroeid tot een flinke parasol, die langzaam aan het zakken is. Toch ga ik verder; het is slechts 2,5 kilometer naar de top. De wolk zakt ongeveer even snel als ik stijg en als ik boven sta, is er van de omgeving nauwelijks meer iets te zien. Ik daal weer af, om een paar kilometer verder de zon terug te vinden. Na de afslag naar Monesi rechts te hebben laten liggen rij ik een betrekkelijk makkelijk traject. De weg slingert langs de Italiaanse flank van de berg naar het noorden. De hemel begint nu toch echt te betrekken. Kleine wolkjes worden wolken. In korte tijd rijgen ze zich aaneen en verduisteren de hemel. Dat is de laatste dagen vaker gebeurd. Toen ik gisteren in La Brigue aankwam zat de hemel in het noorden ook dicht, maar gelukkig werd er juist een orgelconcert in de kerk gehouden en het waterdichte dak boven mijn hoofd maakte dat dat concert uitermate goed klonk. De weg windt zich door een bos en juist als de eerste druppels op mij neervallen kom ik langs het Casa dei Cacciatori, een jagershuis. Daar zit een dak op. Langs een uiterst waakzame hond die me tot mijn grote verbazing niet naar de keel vliegt, loop ik op de deur af en klop aan. Een man doet open, de enige jager in het huis van de jongens. Ik leg hem in een mengsel van Frans en Spaans uit, dat ik op de fiets onderweg ben en dat een zware regenbui het op mij gemunt heeft. De man begrijpt mij. Ik mag in het schuurtje schuilen. Daar zit ook een dak op, maar als even later de regen met bakken neergutst, blijkt dit dak wat minder waterdicht te zijn dan dat van de kerk in La Brigue. De jager komt door de regen aangesneld met een bord koekjes. Hij vertelt mij in vloeiend Italiaans dat het is begonnen te regenen. Na deze verrassende mededeling snelt hij terug naar het jagershuis, mij met het volle bord achterlatend.

Aardverschuiving
Na drie uur houdt de regen op. Ik bedank de jager en vervolg mijn weg langs de bergflank. Langzaam ga ik weer omhoog naar een pas. De weg wordt slechter. Dat hoort erbij. Het is inmiddels avond en het wordt tijd dat ik ga uitkijken naar een plaats voor de tent. Dat uitkijken gaat bijzonder goed, want ik ben juist het bos uit gekomen. Het vinden van zo’n plaats is minder eenvoudig. Links van de weg gaat het vrij steil omhoog naar de kruin van de berg waarover de grens loopt en rechts van mij gaat het ongeveer net zo steil omlaag. Het geplooide bergland is groen van het gras. Hier en daar staan groepjes dennebomen. Voor me ligt de pas waar ik een vlak plekje voor de tent hoop te vinden. Dat moet de Col de la Vieille Celle van 2.099 meter zijn, opnieuw de grens. Plotseling zie ik langs het ruiger wordende pad drie motorfietsers naderen. ‘Is daar een plek voor een tent?’ vraag ik hen, wijzend naar de pas in de verte waar ze vandaan komen. Ze weten het niet. Wat ze wel weten is dat de weg ongeveer twintig kilometer verderop geblokkeerd is. ‘Aardverschuiving, vlak voor het punt waar je op de Col de Tende komt: we konden er niet langs. Met een fiets lukt het ook niet.’ Ze stappen weer op. Ik blijf alleen achter. Dat verhaal klonk niet zo opwekkend. Ik heb mijn fiets vandaag veertig kilometer over deze lastige route vooruit gewerkt en nu krijg ik te horen dat ik twintig kilometer verderop vast ga lopen. Maar een fiets biedt veel voordelen ten opzichte van een motorfiets. Misschien kom ik er wel langs. Dat ga ik morgen proberen. Nu moet ik eerst het kampeerprobleem oplossen. Iets verderop ontdek ik rechts van mij, een eindje omlaag, een relatief vlak veldje tussen wat bomen. Ik klauter erheen en zet mijn tent zo recht mogelijk op. Dat is hier verboden. De tent zo scheef mogelijk opzetten overigens ook. Er mag in dit natuurgebied helemaal geen tent opgezet worden. ‘Voor één nachtje mag het vast wel’, zeg ik, terwijl ik de aluminiumpijpjes van mijn kleine huis in elkaar schuif. Er is niemand die mij tegenspreekt, waaruit blijkt dat die veronderstelling juist is.

49 haarspeldbochten
De volgende ochtend is het prachtig weer. Na een kilometer bereik ik de Col de la Vieille Celle. De weg maakt nog een grote zigzag van ruim vier kilometer door Italië en gaat dan over de Col des Seigneurs van 2.111 meter Frankrijk weer in. Ik bevind me in een wild, rotsachtig landschap met veel gras. De route draait naar het westen, maar blijft de grens volgen, die dus ook naar het westen draait. Iets ten noorden van mij zie ik de hoge toppen waar de grens over loopt. Weer een pas, ze liggen hier voor het opscheppen. Gratis, je hoeft er alleen maar voor te klimmen. De Col de la Boaire. Voor de derde maal bevind ik me in Italië. Ik kijk steil omlaag naar de vallei van Limone-Piemonte, maar blijf de grens en de waterscheiding volgen tussen de Roya die naar Ventimiglia, en de Po die naar de Adriatische Zee stroomt. Een bocht omkomend zie ik ver vooruit de aardverschuiving waar de motorrijders gewag van hebben gemaakt. Over enkele tientallen meters breedte is een gedeelte van de berg omlaag gestort. Van de weg is daar niets meer terug te vinden, maar ik wil toch proberen er langs te komen. Waar een wil is, is een weg, ook daar waar de weg weg is. Bij de aardverschuiving aangekomen blijkt dat een voetganger over de rotsblokken, de stenen en het gruis kan klauteren. Ik haal de bagage van de fiets en draag die in twee afleveringen over de barrière. Dan til ik mijn fiets erover en laad aan de andere kant de bagage weer op. Kijk eens aan! Klaar in een kwartiertje. Wat ben je toch een stuk beter af met een fiets dan met een motorfiets. Een paar kilometer verderop kom ik op de Col de Tende. Van hier gaat het links over een gravelweggetje met 49 haarspeldbochten Frankrijk in, en rechts omlaag naar Italië over een asfaltweggetje met een een dozijn haarspeldbochten. Een stukje naar links en meteen weer naar rechts voert een smalle steenslagweg naar de Vallée des Merveilles.

Wonderbaarlijke poppetjes
Ik ben weer terug in Frankrijk en klim en daal door een bosrijk gebied naar waar ik mijn tent bij wat andere toeristen op een veldje langs een rivier zet. De regen heeft mij vandaag ontzien en ook de volgende dag valt er geen druppel en is het mooi weer. Samen met een groepje Fransen maak ik een wandeling naar Refuge de Valmasque, vanwaar we verder langs drie bergmeren lopen, het Lac Vert, het Lac Noir en het Lac du Basto. De Fransen willen via Refuge de Fontanalbe terugkeren naar Casterino. Ik moet kiezen: mee of door. Enerzijds is het gezellig om deze wandeling met de Fransen te maken, maar anderzijds ligt achter de pas die we ten zuiden van ons zien de Vallée des Merveilles, waar het mij om te doen is. ‘Ga mee naar de Vallée des Merveilles’, zeg ik tegen mijn tochtgenoten. ‘Dan wordt de wandeling twee maal zo lang’, is hun antwoord. ‘En tweemaal zo leuk.’ Mensen overtuigen is nooit mijn sterkste kant geweest en daarom klim ik even later alleen naar de Baisse de Valmasque. Van deze 2.549 meter hoge pas heb ik een magnifiek uitzicht over de vallei van de wonderen, die er met een aantal meertjes net zo wonderlijk uitziet als de vallei waar ik juist uitkom. Het hele Parc National du Mercantour waarin ik mij nu bevind, bestaat uit wonderen der natuur en ik vraag me af waarom déze vallei nu juist de Vallei van de Wonderen heet. Ik daal af. De vallei is in het grijze verleden door gletsjers uitgesleten. Er zijn grote gladde rotswanden die door het ijs gepolijst zijn. Van een toerist, die met een reisgids in de hand aan het rondspeuren is, hoor ik dat de vallei zijn naam dankt aan het feit dat er op de gladde rotswanden tekeningen zijn gevonden uit het bronzen tijdperk. IJverig zoek ik mee naar deze ‘wonderen’ en na een tijdje ontdekken we wat poppetjes die in een steen gekerfd zijn. Ik kan voor dergelijke afbeeldingen nooit zo warm lopen, maar mijn collega-speurder is enthousiast. ‘Mooi, bijzonder, wonderbaarlijk’, mompelt hij terwijl hij in zijn boek bladert om te zien of het allemaal wel klopt. Als hij wat dat betreft tevreden is, gaat hij weer op zoek naar nieuwe wonderen der prehistorie. Ik wens hem succes en daal af naar de Refuge des Merveilles. De lengte van de wandeling blijkt mee te vallen, maar als je alle prehistorische tekeningen wilt zien kan het weleens nachtwerk worden.

Anderhalve minuut
Het wordt zo langzamerhand tijd dat ik mij naar het noorden ga begeven. Ik fiets omlaag door de Vallon de la Minière naar St. Dalmas de Tende; een asfaltweg, het is niet anders, maar toch is het leuk. Iets buiten het plaatsje sloeg ik vier dagen geleden af naar La Brigue voor mijn tocht over de Weg van de Vriendschap. Nu volg ik de N 204 naar het noorden. Iets voor de tunnel naar Italië, ongeveer negen kilometer voorbij Tende, neem ik het kleine weggetje met de 49 haarspeldbochten, dat ik een paar dagen geleden van boven heb zien liggen. Het verkeer suist het donkere gat van de tunnel binnen en doet in anderhalve minuut waar ik drie uur over ga doen. Tijd is geld voor de chauffeurs. Voor mij is tijd belangrijker dan geld en daarom probeer ik mijn tijd zo goed mogeljk te besteden. Dat is één van de redenen waarom ik met de fiets in drie uur over de haarspeldbochten ga in plaats van met de auto in anderhalve minuut door de tunnel. Bij de zesde haarspeldbocht houdt het asfalt op en zit ik weer op een half gestippeld wit weggetje. De pijlen ontbreken op de kaart maar ik heb onmiddellijk in de gaten dat het hier klimt. Voor de aardigheid tel ik de haarspeldbochten om te zien of het aantal van 49 waar ik over heb horen praten klopt. Een paar keer raak ik de tel kwijt. Het is me al vaker opgevallen dat dat makkelijk gebeurt bij dit soort werk. Dat komt doordat je als je bijvoorbeeld door de 26e bocht gaat denkt: ‘Hierna komt de 27e en dan de 28e. Dan resten er nog maar 49 – 28 = 21’. Als je dan bij de volgende bocht komt, weet je niet meer of het nummer 26, 27, 28 of 21 is. Als speciale service voor de klimmende fietser is bij veel bochten op rotsblokken het bochtnummer geverfd, zodat twijfel uitgesloten is, gesteld dat de schilders niet op de fiets waren toen ze deze nummers aanbrachten. Al hoger komend zie ik de zigzaggen beneden mij in aantal toenemen. Als uit een tube tandpasta geknepen liggen ze langs de groene helling. De 49e bocht uitkomend bereik ik de 1.871 meter hoge Col de Tende. Ik heb geen enkele bocht overgeslagen, noch met tellen, noch met fietsen. Links gaat het weggetje naar Casterino waar ik eergisteren reed en iets verderop rechts gaat het andere weggetje naar de aardverschuiving en de Mont Saccarel. Ik ga rechtuit, omlaag Italië weer in. De Col de Larche staat nu op mijn programma, een nette asfaltweg zonder stippeltjes maar gelukkig wel met pijltjes. Aan de andere kant daarvan ligt Barcelonnette waar ik mij weer op bekend terrein zal bevinden. Daar moet ik de kaart nog maar eens gaan bestuderen. Wie weet ontdek ik opnieuw een aardige variant, zodat ik mijn tocht naar het noorden op een originele manier kan voortzetten.