Dakar binnenrijden was een beproeving. De stad ligt op een schiereiland, waardoor al het woon-werkverkeer van één kant komt. De toevoerwegen zitten ’s morgens tussen 7 en 10 uur dan ook stampvol ronkend, dampend en voet voor voetje voortsukkelend blik. In deze vloed van aan alle kanten gedeukte en vervormde koektrommels op wielen kon ik geen fiets ontdekken en dat is begrijpelijk, want voor zo’n vervoermiddel is Dakar verre van een Eldorado. Daar ga je niet voor je plezier een eindje peddelen en dat ik mij met mijn Gazelle in deze arena stortte had dan ook niets met plezier te maken.
Ik moest de dampende inferno in om twee redenen. Ten eerste was er voor mij een ketting met tandwielen naar toegestuurd omdat mijn oude ketting en tandwielen na 10.000 km aan vervanging toe waren en ten tweede was er een paar dagen eerder weer eens een stuk van een van mijn kiezen afgebroken. Via de Nederlandse ambassade had ik een afspraak kunnen maken met de beste tandarts van Dakar en nu hoopte ik maar dat deze in staat zou zijn het gat te dichten. Zo niet, dan zou ik ernstig moeten overwegen om mijn reis voortijdig te beëindigen en terug te vliegen naar Nederland. Natuurlijk had ik vanaf het op 25 km afstand van het centrum gelegen kampement waar ik logeerde de bus kunnen nemen. De kosten daarvoor bedroegen waarschijnlijk minder dan de slijtage aan mijn banden, maar na wat gesprekken met lokale openbaar-vervoer-kenners was mij duidelijk geworden, dat je dan ruim drie uur lang geplet wordt tussen zwetende medepassagiers, wat me nog erger leek dan mijn gladiatorenwerk op de fiets.
“Met de fiets rijd je zo langs alle files heen” wist iemand nog aan de informatie toe te voegen, maar die had Dakar stellig nog nooit vanaf twee wielen bekeken. Behalve de files heeft Dakar namelijk nog een attractie, vrijwel elke straat, boulevard, avenue en weg heeft aan beide zijden een ongeveer anderhalve meter brede strook mul zand. Dat zand is door de wind vanuit de Sahara aangevoerd en geeft de stad dus een leuk Parijs-Dakar-sfeertje, maar de fietser, die vrijwel onafgebroken door de kleurrijke busjes de zijkant ingedrukt wordt loopt een vlotte kans in die mulle zijstroken onderuit te gaan. Dakar geeft u dus de nadelen van de Sahara (getob door zand) maar niet de voordelen, want mooie landschappen zijn er tussen de hoofdzakelijk lelijke bebouwing niet te ontdekken en om de stilte, die de woestijn kenmerkt, in deze kolkende zee van dieselmotoren te horen, moet je erg goede oren hebben.
Hoe anders was mijn vorige entree in Dakar, nu alweer 15 jaar geleden! Toen reden er 10 motoragenten en een paar brandweerauto’s met loeiende sirenes voor me uit, die de weg voor mij schoon veegden. Al het verkeer werd door hen de zandige berm ingedrukt en ik reed als een koning midden op het asfalt in sneltreinvaart naar het stadhuis, waar de burgemeester, de Nederlandse ambassadeur, onze toenmalige minister van ontwikkelingszaken Pronk en vele andere hoogwaardigheidsbekleders op mij wachtten. Ik was toen namelijk aan de laatste etappe van een 15.000 km lange fondsenwervingtocht voor de leprabestrijding bezig en de P.R. afdeling van de Nederlandse Leprastichting had deze spectaculaire ontvangst voor mij geregeld. Dat was mijn Dar-es-Salam-Dakar tocht (zie mijn boek: “De knipoog van het nijlpaard”, uitg. Elmar).
Na drie uren diesel snuiven en door zandige stroken worstelen en na tweemaal bijna van de sokken gereden te zijn kwam ik, deze keer niet als “King of the Road” maar meer als “Slave of the Road”, bij het stadhuis. De portier herkende me na al die jaren niet meer, maar ik mocht even door het hek om een fotootje te maken van de plek waar ik destijds stond te praten voor het hele sanhedrin. Een paar straten verder op mijn postadres, bleken gelukkig de ketting en tandwielen aangekomen te zijn.
Wat later, in de wachtkamer van de tandarts, moest ik terugdenken aan mijn eerste Dakar-expeditie. Dat was in 1986. Ik wilde toen Parijs-Dakar fietsen, maar vertrok vanuit Den Haag en sloeg Parijs meteen maar over, want tien miljoen mensen op een kluitje is niks voor mij. Dat ging dus Parijs-Dakar worden, maar dan zonder Parijs. Vele maanden later in Burkina Faso, op de enige asfaltweg van het land, namelijk die van Ouagadougou naar Bobo Dcoulasso, stonden op een verlaten plek twee mannen met een kapotte motorfiets. Ze wenkten me en vroegen of ik hun motorfiets kon repareren. Toen ik antwoordde dat ik geen verstand van motorfietsen had, kreeg ik een pistool op mijn hoofd gedrukt. Ik werd de struiken ingesleurd, verwond, met mijn reserve binnenbanden aan een boom gebonden en beroofd van mijn geld, cheques, paspoort, vliegticket en fototoestel, waarna de helden er in reuzenvaart op hun “kapotte” motorfiets vandoor gingen. (Zie mijn boek “Door Sahara en Sahel”, alweer uitg. Elmar).
Hoewel Thomas Cook wereldwijd garandeert dat gestolen cheques binnen een dag vervangen worden door nieuwe, kreeg ik na drie dagen formulieren invullen, op de bank in Ouagadougou de vraag van de bankier:
”Zullen we het geld op uw rekening in Nederland overmaken of wilt u wachten op nieuwe cheques?”
“Hoe lang duurt dat dan?” vroeg ik.
“Ongeveer drie maanden; als het meevalt, twee”.
Ik liet het geld op mijn rekening overmaken, liet ander geld uit Nederland naar mij overmaken, betaalde de Nederlandse ambassade een boete omdat het houders van een Nederlands paspoort verboden is het paspoort aan “derden” uit te lenen en kocht een nieuw paspoort. Alles bij elkaar kostte dat zoveel tijd dat ik mijn plan om door het mooie bergachtige Guinee en het interessante Mali te gaan rondrijden én dan nog door te stoten naar Dakar, moest laten varen. Ik moest kiezen tussen het duffe, maar tot de verbeelding sprekende Dakar en de prachtige Fouta Djalon in Guinee, samen met de boeiende Falaise de Bandiagara in Mali.
Ik koos voor het laatste en zo werd die tocht mijn Parijs-Dakar, zonder Parijs én zonder Dakar. Deze keer was het dus Doldersum-Dakar en, let wél: mét Doldersum en mét Dakar! Maar Dakar was (en is!) niet het einddoel van deze tocht, hoewel … dat hing in hoge mate af van de plombeer kunsten van de tandarts in wiens wachtkamer in spanning mijn beurt afwachtte. Na 20 minuten van gedachteloos Franse Libellen doorbladeren kwam de assistente van de tandarts naar me toe en vroeg: “Wilt u me maar volgen?”
Natuurlijk wilde ik dat, want daarvoor was ik door de “Hel van Dakar” gekomen. Ik nam plaats in de luie ligstoel van de arts en een uur later kon in de spreekkamer opgelucht verlaten. De tandarts was er in geslaagd de gebroken kies weer op te bouwen tot een volwaardige notenkraker. En daarmee was Dakar dus gelukkig niet het einde van mijn tocht. Accra is mijn doel omdat ik nog nooit in Ghana ben geweest en dat land me om de een of andere reden trekt.
Kaapstad zou natuurlijk ook geen onaardig einddoel zijn, maar 3 en 4 februari 2007 wordt de Fiets- en Wandelbeurs gehouden in de RAI van Amsterdam en dat is natuurlijk een evenement waar veel voor moet wijken.
Bamako, 20 december 2006