India toen en nu

Ik bewonder de mensen die kans zien tijdens hun reis verslagen op hun website te zetten die zo lang zijn dat je er een huis mee kunt behangen. Ik vraag me wel eens af waar ze de tijd voor zulk monnikenwerk vandaan halen. Mij kost het fietsen, dingen bekijken, wandelingen maken, voedsel kopen, slaapplekken zoeken, de was doen en uit elkaar vallende kleren oplappen zoveel tijd dat het bijhouden van mijn dagboek soms al in het gedrang komt. Maar gezegend met een vingervlugheid van 750 tot 1000 aanslagen per minuut rammel je toch nog wel redelijk snel een vierkante meter literair behang uit de computer, die dan meteen het web op kan om de verste uithoeken van onze aardbol te veroveren.
Bij mij ontstaat een stuk tekst pas na een hoop geklad in een schriftje met doorhalingen en tussenvoegingen, correcties en correcties op correcties. Maar mijn grootste remmende factor is de inspiratie die het nogal eens laat afweten. En als die dan soms toch de kop op steekt en ik zit juist op de fiets, krijg ik nog niets op papier. Dat is waarom mijn website niet iedere dag bol staat van de nieuwe verhalen. Het wordt nu echter tijd de trouwe volger van deze site tevreden te stellen met een nieuw verhaal en daarom heb ik mijn schriftje maar eens uit de diepten van mijn fietstas omhoog gehaald. Als ik straks tevreden ben over de tekst, wat ik nog maar moet afwachten, gaat die per c-mail (conventional mail, oftewel in een envelop met een postzegel erop) naar mijn geweldige webmaster in Nederland, die vervolgens mijn geknoei omzet in fraai getypte vorm op mijn site. Een even moeizaam proces als het fietsen zelf, en dat is dus eigenlijk heel passend voor deze website.

Na een reis door Centraal Azië , waar ik een boek over aan het schrijven ben (al vijf kantjes in klad klaar, weer in een ander schriftje) ben ik in India aangekomen. Daarbij heb ik helaas wat moeten sjoemelen: per vliegtuig van Almaty in Kazakhstan naar Delhi, want de Chinezen gaven in verband met de Olympische spelen geen toeristen visa meer af. Dat was om een zo goed mogelijke indruk naar de buitenwereld te maken iets wat hen helaas maar zeer ten dele gelukt is aangezien ze daarmee vele duizenden reizigers een spaak in het wiel gestoken hebben.
India is sinds mijn eerste bezoek in 1983 enorm veranderd, gedeeltelijk ten goede en gedeeltelijk ten slechte. Moest ik vroeger vijf tot tien uur wachten tussen drommen mensen in een somber telefoonkantoor, op een peperdure telefoonverbinding met Nederland (zo rond de tien gulden per minuut), iets wat je in een stad kleiner dan een miljoen inwoners in het geheel kon vergeten, nu struikel je in de straten over de PCO’s (Public Call Office) waar je voor een paar centen direct verbinding hebt. Internet bestond niet en een fax was een soort Jules Verne-achtige sciencefiction. Mobiele telefoons waren slechts mobiel tot de spiraaldraad tussen de hoorn en het toestel geheel uitgerekt was, dus daar liep je niet verder mee weg dan één meter dertig. De telecom is dus enorm verbeterd en dat is natuurlijk fijn, hoewel …. als je nu op straat aan iemand de weg vraagt heb je een vlotte kans dat hij “bezet” is met zijn mobiel tegen het oor.
Een andere grote vooruitgang is dat er tegenwoordig in India veel meer Engels wordt gesproken dan vroeger. Nu vind je zelfs buiten de grote steden soms mensen met wie je in mindere of meerdere mate Engels kunt spreken. In 1983 was het buiten de grote steden gebeurd met Engels en kon je met gebarentaal aan de slag die meestal verkeerd begrepen werd.
Tijdens deze reis kan ik er bij een theehuisje of eethuisje halt houden en op mijn gemak een theetje drinken en de kaart bekijken. Dat was in 1983 uitgesloten. Waar en wanneer ik ook maar stopte, meteen verdrongen zich tientallen, zo niet honderden mensen om me heen om me aan te staren alsof ik een vers uit een UFO gestapte Jupiterman was. Soms werkte zich dan een linguïstisch wonder door de menigte naar voren om me te bestoken met vragen als:
“Your sweet name please?”
“Which country belongs to you?”
“What is this?”
“Where are you?”
“Are you married?”
“Do you travel lonely?” en meer van dat soort apekool, want als ik dan vroeg hoe ver het nog naar de de een of andere plek was, dirkte de ijverige vragensteller er gewoon over heen met:
“What are your qualifications?” of
“Where is your headquarters?”
Dat vermoeiende opvoeren van de One Man Show is nu grotendeels voorbij en dat is natuurlijk een opluchting. Maar ja …. daarmee is toch ook wel iets van de charme van India verdwenen. Vroeger kon een Westerling zich twintig maal per dag het absolute middelpunt van het heelal voelen of op z’n minst een gevierde filmster. Nu ben je, zelfs met een fraai gekleurde fiets, gedevalueerd tot een misschien nog enigszins merkwaardige figurant in het Indiase straatbeeld.
Plastic afval is, net zoals op zoveel plekken in de wereld, zachtjesaan een ramp aan het worden. Snoepjes die vroeger per kilogram verkocht werden en in een stuk krant gewikkeld werden, worden nu door de fabrikant netjes elk afzonderlijk in plastic verpakt. Reuze hygiënisch! De winkeltjes hangen vol met plastic zakjes met chips zoutjes en koekjes en elke aankoop wordt nog eens extra in een plastic zakje gedaan. En waar komt al dat plastic uiteindelijk terecht? In de vuilnisbak? Ja, want heel India is druk op weg een groot vuilnisvat te worden. Als je met een zak netjes gespaard vuilnis in de hand vraagt naar een vuilnisbak heb je een vlotte kans vol onbegrip aangestaard te worden.
“Wil je dat verkopen? Nee? Wat wil je er dan mee? O weggooien? Nou doe dat dan! Waar? Gewoon hier op straat of daar in de rivier. In de rivier gaat het vanzelf weg. Dan heb je er helemaal geen omkijken meer naar.”
En als je dan vervolgens de zak weer in je fietstas opbergt in de hoop toch nog ooit ergens een vuilnisbak te vinden, ben je de clown van de dag. En zo kun je tegenwoordig dus toch nog het absolute middelpunt van de belangstelling worden.
Met geld wisselen is sinds 1983 een grote vooruitgang geboekt. Je loopt nu een bank of wisselkantoor binnen en in een paar minuten heb je dollars of euro’s omgezet in rupies. Zelfs voor het verzilveren van een travellercheque is men hier niet meer benauwd (iets waar de banken in Nederland nog wat van kunnen leren!).
In 1983 kon ik voor geld wisselen een halve dag uittrekken. Als ik na veel zoeken uiteindelijk de bank gevonden had waar het kon, waren er tien mensen een paar uur mee bezig: de één moest de cheque bestuderen en vergelijken met afbeeldingen in een voorbeelden boek, een ander moest mijn pas bestuderen, een derde moest een reçu in vijfvoud uitschrijven omdat het carbonpapier zoek was, een vierde zette zijn handtekening op de reçus, een vijfde duwde een speld door de reçus om ze bij elkaar te houden, een zesde trok die er vervolgens weer uit en verving hem door een paperclip. Als er uiteindelijk stempels op stonden en je dacht dat je je rupies nu weldra in de hand gedrukt zou krijgen, kreeg je in plaats daarvan een damschijf met een nummer erop en kon je achter aansluiten bij de rij voor de kassa, een wanordelijke rij met een omvang waar je onpasselijk van werd.
Met het verkeer is het daarentegen niet alleen achteruit gegaan maar veeleer volledig uit de hand gelopen. Vroeger waren de straten gevuld met voetgangers, fietsers en fietsriksja’s, waar zich zo nu en dan een auto scooter of vrachtwagen doorheen wrong, een chaotisch straatbeeld met echter een zekere charme, als je er oog voor had. Nu rijdt iedereen die vroeger fietste op een motorfiets en iedereen die vroeger op een motorfiets reed in een auto. Osse- en kamelenkarren hebben plaats gemaakt voor tractoren en vrachtwagens en het aantal bussen is vertienvoudigd. De charmante chaos van weleer is veranderd in een gemotoriseerde gassen uitstotende heksenketel. Delhi uitfietsen was een onderneming die zelfs Hercules de haren ten berge had doen rijzen. Het leek alsof met mij alle vrachtwagens van India de uitvalsweg richting Chandigarg hadden gekozen. Flyovers en rotondes in aanbouw leverden hun niet geringe bijdrage aan het perfectioneren van de totale inferno.
Dit alles zou nog te overkomen zijn geweest als de Indiër de claxon nooit had ontdekt, maar helaas …. hij heeft hem wèl ontdekt en hem als een soort godheid zijn cultuur binnengesleept zodat India’s straten nu gevuld zijn met zinloos, keihard, krankzinnig makend getoeter. Zodra een weggebruiker iets voor zich ziet bewegen, het doet er niet toe of het een auto, fiets, voetganger, olifant of vlinder is, drukt hij op zijn claxon en blijft dat doen, continu of met een drie, vier of vijftonig zenuwendeuntje, totdat hij het bewegende object een eind voorbij is. Het resultaat is een huiveringwekkend dissonanten-concert dat menig hardrock musicus zou inspireren tot het ontlokken van nog mooiere tonen aan zijn elektrische gitaar. Deze overdosis aan decibels (zo het geen megabels zijn) schijnt geen enkele Indiër te storen, maar mij stoorde het dermate, dat ik na een week fietsen door de staten Haryana en Pujab overwoog het vliegtuig terug naar Nederland te nemen.
De dag na dit psychologische dieptepunt reed ik de bergen van Himachal Pradesh in, waar ik met een redelijke kaart de kleine wegen opzocht. Hoewel daar zo nu en dan ook bussen en vrachtwagens toeterend langs kwamen denderen was het er toch veel rustiger dan in Haryana en Punjab, twee vlakke en relatief dichtbevolkte landbouwstaten. Met de prachtige, met dennenbossen begroeide bergen om me heen, keerde het plezier terug. Over bochtige smalle hobbelige asfaltweggetjes vol gaten en stukken gravel, klom ik naar passen van Alpen-niveau en daalde ik af in valleien waar blauwe kolkende beken en rivieren door stroomden. Het absurde plan om overhaast het vliegtuig terug naar Nederland te nemen smolt uiteraard weg als sneeuw voor de Indiase zon.
centraal Azie
Ondertussen ben ik in Rishikesh aangekomen, een van de belangrijkste spirituele plaatsen van India, gelegen aan de Ganges, niet zo heel ver van de oorsprong van deze heilige rivier. Hier kun je je hart ophalen aan yoga en allerlei soorten meditatielessen en verder kun je er Hindi leren spreken en je bekwamen in koken op z’n Indiaas. En er is nog veel meer te doen en te leren, maar ik heb al die wijsheid voorlopig aan mij voorbij laten gaan aangezien het afmaken van dit stuk tekst prioriteit nummer één was. Die klus is nu bijna voltooid, zodat ik vanmiddag misschien nog even een cursusje Sanskriet of zo kan gaan volgen, iets waar je toch al gauw een paar uur mee bezig bent om dat geheel onder de knie te krijgen. Maar voordat ik de pen neerleg wil ik dit verhaal van veranderingen die zich in India hebben voltrokken besluiten met iets dat in al die 25 jaar geheel onveranderd is gebleven, zo stabiel als een granietrots in de branding en dat is de gewoonte van de Indiër om zijn voedsel overdadig te “verrijken” met chilli’s, pepers, masala en allerlei andere afschuwelijke kruiden die je al in je mond voelt branden als je er alleen nog maar naar kijkt. Maar gelukkig zijn er, net als vroeger, overal bananen te koop dus ook deze reis door India ga ik overleven.

PS:
In mijn boek Pelgrims en Pepers, dat kort geleden bij Rainbow Pockets in herdruk is verschenen (met zwart-wit foto’s) is te lezen hoe het reizen door India vroeger was. Dat boek zal dit najaar (2008) ook weer uitkomen bij Uitgeverij Elmar, maar geheel in kleur.
Een ander boek van mij: “Revanche in de Andes” zal eveneens dit najaar bij uitgeverij Elmar in herdruk verschijnen.