Mijn reis van vier maanden door Namibië zit er op. Helaas is mijn berichtgeving onderweg nogal mager geweest. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste zijn er in Namibië nauwelijks internetcafés en is de wifi-verbinding, zo die al ergens bestaat, meestal belabberd. Ten tweede zit ik op reis liever op mijn fiets of ergens lekker in de zon, dan dat ik binnen met een computer aan de slag ga. Daar komt dan nog bij dat mij, eerlijk gezegd, ook wel een zekere luiheid is te verwijten.
Ik ben alweer twee weken in Nederland en neem nu, na mij door de berg post van vier maanden geworsteld te hebben en alle schuldeisers tevreden te hebben gesteld, de pen ter hand om het een en ander over het laatste deel van mijn Namibië-reis te schrijven. Daarna moet ik het nog uittypen en opsturen naar Erik Stam, mijn websitebouwer die het vervolgens op de site zet. Het kan dus nog wel even duren voordat u dit verhaaltje met foto’s te zien krijgt, maar wanneer u dit leest is het dan toch zo ver!
Ik was de vorige keer bij de Augrabies-falls in Zuid Afrika blijven steken, een mooie waterval, maar in 2002 toen ik er ook was, kwam er heel wat meer water naar beneden dan deze keer. Dit jaar had het veel minder geregend dan toen, wat slecht is voor watervallen, maar goed voor fietsers.
Bij Onseepkans reden Andries, mijn metgezel en ik Namibië weer in en na een mooie woestijntocht dicht langs de grens van Zuid Afrika kwamen we bij de zeer indrukwekkende canyon van de Fishriver, de grootste kloof van Afrika, afhankelijk van hoe je de grootte van een kloof definieert. Hij lijkt door zijn kale maar kleurige wanden op zijn grote broer in Arizona.
Seeheim, 109 km naar het noorden bestaat slechts uit een hotel met een grasveldje er voor waar je je tent kunt opzetten, iets wat wij na deze flinke etappe over gravelwegen ook deden. Ik besloot het vanaf hier een paar dagen rustig aan te doen aangezien ik een gekneusde rib had van een onschuldig lijkende valpartij, een paar dagen daarvoor. Ik liep bij een snelheid van 4 km/uur in dik gruis vast, zette mijn voet verkeerd neer, waardoor de fiets uit balans kwam en tuimelde op de grond. Schaafwondjes en verder niks, dacht ik, maar ’s avonds begon ik al wat te voelen aan een rechter rib. Vreselijk werd het niet maar wel zo erg dat ik moeite had om op de fiets te klimmen. Na enkele dagen werd het minder pijnlijk maar over ging het toch niet, vandaar mijn besluit om tijdelijk wat kortere etappes te rijden. Ik wilde Andries echter niet ophouden en daarom besloten we deze laatste drie weken van onze tocht elk afzonderlijk te rijden. Voor vertrek uit Nederland hadden we al duidelijk afgesproken dat we elk onze volledige vrijheid moesten houden. We spraken af via e-mail met elkaar in contact te blijven, iets wat bij voorbaat gedoemd was te mislukken gezien het vrijwel volledig ontbreken van internetcafés. Geen nood, want we zijn elk ervaren fietsreizigers die niet in zeven sloten tegelijk rijden, vooral niet in dit kurkdroge land waar het begrip ‘sloot’ onbekend is.
Helmeringhausen, waar ik drie dagen later arriveerde was een stuk groter dan Seehein, want behalve een lodge en drie huizen stond er een winkel. Een lastig traject vanwege de op veel plaatsen zandige piste volgde naar het ongeveer even grote Betta. In het minuscule en peperdure winkeltje overhandigde de kassière me een blikje ijskoude cola met de woorden: “Cadeautje van uw vriend die hier gisteren langs kwam.” Attent toch van Andries! In Windhoek zal ik hem trakteren op een cola light, want merkwaardigerwijs vindt hij die nepcola lekkerder dan echte cola.
De route naar Sesriem, 135 gravelkilometers verder naar het noorden, voerde door prachtig woestijn- en bergland, waar veel dieren, zoals spiesbokken en springbokken rondliepen. Helaas lieten de zebra’s, die hier ook moeten zitten, het vandaag afweten. Vanaf Sesriem (twee campings, benzinestation, winkel en een paar lodges) loopt een asfaltweg (ja, u leest het goed: asfalt!!) naar Sosusvlei. Dat is een van de grote toeristische trekpleisters van Namibië. Het was na die vele honderden kilometers over gravelwegen een bijzondere ervaring om weer eens zoevend over asfalt vooruit te kunnen snellen. Dat snellen was ook nodig want kamperen bij Sosusvlei was verboden. Ik moest dus in één dag heen en weer rijden, ofwel 2 x 62 km, benevens vijf uren sjouwen door dik mul zand om zowel Sossusvlei (vlei = vallei) als de daar in de buurt liggende Deadvlei te kunnen bekijken. Vooral die laatste vlei was geweldig: een opgedroogd meer met spierwitte leembodem dat fraai afstak tegen de omringende gele zandduinen. De grillige dode bomen in de witte leem droegen bij tot de bijzondere sfeer. Die bomen schijnen daar al meer dan duizend jaar te staan. Omdat hier geen leven is, afgezien van wat toeristen die er soms rondlopen, zijn er ook geen bacteriën, zodat de bomen niet kunnen verrotten. Toen ik er rond het middaguur kwam was er slechts heel weinig leven: een groepje toeristen dat het al snel voor gezien hield en terug sjokte naar de jeep, want het was ’te heet’. ’s Morgens vroeg en laat in de middag is er doorgaans meer leven in deze dode brouwerij maar rond het middaguur had ik er het rijk alleen.
Naar Solitaire, weer zo’n benzinepomp-camping-lodge-winkel-plek in de middle of nowhere ging het opnieuw over gravel. De Spreetshoogtepas waar ik vandaar over moest was zo steil, dat ik over de klim van vier kilometer ruim twee uur deed. Bovenaan kwam ik op een heuvelachtige hoogvlakte, een prachtig gebied vol granietrotsen. Twee dagen lang wandelde ik daar tussen al dat fraai geërodeerde steen voordat ik mijn tocht vervolgde.
Op de laatste dag voor Windhoek ging ik aan bij de Hoffnungsfeld-farm waar Andries en ik op de heenweg ook waren geweest. Van de erg gastvrije Wolfgang en Susanne Jamnik mocht ik in een comfortabel huisje op het erf logeren. ’s Avonds mocht ik met ze mee-eten. Het zijn Oostenrijkers die hier 16 jaar geleden naartoe zijn geëmigreerd. “Een veel rustiger leven dan in het jachtige Europa en een veel fijner klimaat. Hoewel … dit jaar heeft het wel erg weinig geregend.” We spraken af dat het drie dagen later, als ik goed en wel het luchtruim zou hebben gekozen richting Schiphol, mocht gaan stortregenen: “Goed voor de boeren.”
In Windhoek trof ik in het backpakersguesthouse, waar Andries en ik aan het begin van onze tocht hadden gelogeerd, mijn fietsmakker weer. Hij had, omdat hij een paar dagen op mij voor was komen te liggen, nog een extra lus ten Westen van Windhoek gefietst.
Donderdag 26 februari namen we het vliegtuig terug naar Nederland en Vrijdagochtend kwamen we aan op Schiphol. In de middag kwam ik thuis, maar de volgende dag moest ik alweer naar Antwerpen omdat ik op de Vlaamse Fiets- en Wandelbeurs lezingen moest houden. Dat was even omschakelen!
Met deze en voorgaande nieuwsbrieven heb ik u een summiere indruk gegeven van mijn Namibië-reis. Misschien schrijf ik er te zijner tijd een dik boek over, maar eerst moet mijn boek over Zuidoost Azië af, waaraan ik al voor mijn Namibië-reis ben begonnen. Wanneer het uitkomt is nog in het ongewisse, aangezien ik een langzame werker ben en ik me door niets en niemand laat opdrijven. ‘Luiheid’ zou je die eigenschap misschien wel kunnen noemen. Kwalijk natuurlijk, want luiheid is een heel slechte eigenschap. U zult dus nog een tijdje op dat boek moeten wachten. Zonder die luiheid zou u echter eeuwig op dat boek moeten wachten, want dan had ik na mijn studie in Delft voor een carrière in de elektrotechniek gekozen en dan had ik het natuurlijk zo druk gehad met mijn baan dat ik nooit een boek had kunnen schrijven.
Geduld dus. Het boek komt er aan….. tenzij Philips een dringend beroep op me doet en ik het alsnog druk-druk-druk ga krijgen.