Bericht 8
In het vorige bericht had ik een foto geplaatst van het standbeeld van Louis IX, bijgenaamd Saint Louis, omdat deze koning die van 1226 tot 1270 Frankrijk regeerde heilig verklaard was. Door de vergroting van de foto, om de tekst op de sokkel, waarop het beeld staat, beter te kunnen lezen, viel er een detail van die foto weg. Ik beloofde toen dat detail in het volgende bericht op te nemen. Bij deze dan.
Dat standbeeld zag ik in het middeleeuwse stadje Aigues Mortes in de Camargue. Hier nog een plaatje van de stadspoort van Aigues Mortes.
Van de Camargue fietste ik via Tarascon aan de Rhône, naar de Provence.
Vanaf de Col de Gratteloup moest ik nog een stuk omhoog trappen over een klein steil weggetje, waarna ik een grote afdaling kreeg over een smal hobbelig en kronkelig asfaltweggetje naar Roquebrune. Twee kilometer verder, waar mijn route de N7, de grote weg van Le Muy naar Frejus, kruiste, bevond ik mij plotseling in een heksenketel van verkeer, bedrijven, garages, fabrieken, supermarkten en rotondes waar auto’s als in een draaimolen omheen raasden. In een van die supermarkten kocht ik een blik bonen, mijn diner voor die avond. Daarna reed ik snel weg van deze turbulente plek. Vijf kilometer verder, juist ten noorden van La Bouverie, ging ik aan bij de imkerij van Francois en Sophie Laponche, vrienden bij wie ik al meerdere malen gekampeerd heb. Mijn blik bonen uit de supermarkt kon ik in mijn bagage laten zitten, want Sophie bestelde drie reuze pizza’s. Tijdens het eten vertelde Francois dat hij, om een gevarieerd assortiment honing te verkrijgen (acacia, heide, kastanje, lavendel, thijm en linde, om er maar een paar te noemen), vaak flinke einden met zijn vrachtwagen, beladen met bijenkorven, moet rijden, zelfs tot ver in de Alpen. “Dat moet altijd ’s nachts gebeuren, want dan slapen de bijen,” zei hij. “Overdag kun je geen bijen vervoeren. Dan kunnen ze agressief worden en ik wil mijn bijen te vriend houden.”
Bij elk bezoek aan deze gastvrije mensen kreeg ik een potje honing mee voor op mijn baguetten, waardoor ik zo langzamerhand een honingexpert ben geworden. “En welke is nu de lekkerste?” is de voor de hand liggende vraag. Maar die is net zo min te beantwoorden als de mij veel gestelde vraag welke reis mijn mooiste was. “Allemaal,” is dan altijd mijn antwoord, zo ook hier.
Op weg naar het prachtige gebied dat ingesloten ligt tussen de rivier de Var en de Route Napoleon, (de weg die Napoleon gevolgd heeft na zijn ontsnapping van Elba, vanaf Golfe Juan via Grenoble naar Parijs), kwam ik door het pittoreske dorpje Callian.
In St. Valier kruiste ik de Route Napoleon, waarna ik een flinke klim kreeg naar de Col du Ferrier, van 1041 meter boven zeeniveau.
Twee cols van boven de duizend meter binnen 8 km! Dat lijkt een flinke job, maar om eerlijk te zijn hoefde ik na de Col du Ferrier niet geheel omlaag naar zeeniveau. Misschien maar 10 meter, dus deze tweede col kreeg ik bijna cadeau. Als je als tussendoortje even vijfmaal heen en weer rijdt tussen die twee passen voordat je je weg vervolgt, kun je ’s avonds vol trots en naar waarheid in je dagboek schrijven dat je die dag elf passen van boven de duizend meter hebt gereden. Ik sloeg dat extraatje maar over en daalde na die tweede pas af over de D79 naar het dorpje Greolieres, waar een aardige ruïne van een kasteel te zien was.
Enkele kilometers verderop fietste ik door de Clue du Riolan, een spectaculaire bergkloof op de route naar Puget-Théniers aan de Var.
Tot slot moest ik over de 876 meter hoge Col de Saint Raphael om in Puget Theniers te komen.
De lezer met oog voor detail zal op deze foto een heleboel interessante dingen zien, waarvan ik er, tot besluit van deze aflevering, een drietal wil noemen (maar zoek rustig door naar meer ‘onregelmatigheden’):
1) De twee goed gekalibreerde kilometertellers op het stuur. Die houden elkaar in de gaten, zodat ik, als ze het met elkaar eens zijn, vrijwel zeker weet dat wat ze aanwijzen juist is. En als ze het niet met elkaar eens zijn? Dan moet ík ze allebei goed in de gaten houden. Meestal heb ik erg snel in de gaten welke niet deugt. (slecht contact, magneetje aan de spaak verdraaid, draadje (bijna) gebroken, sensor te ver van magneetje, batterij op of teller gewoon kapot. Dan neemt de andere teller het over)
2) De pomp onder de horizontale stang, een fijne, ouderwets lange pomp! Niet zo’n modern prut-dingetje van een paar centimeter waarmee je je in het zweet pompt om een beetje lucht in je band te krijgen, maar een degelijk ding waarmee je met een paar reuzeslagen de band op spanning brengt
3) Mijn geel-zwarte zaklamp bovenop de bagage achter. Dat zwarte vlakje is een zonnecel, zodat ik nooit een batterij hoef te plaatsen. Erg milieubewust, maar ik heb er dan ook dertigduizend Franc voor betaald. Dat lijkt veel maar gelukkig waren het Guinese Francs. Met een koers van ruim tienduizend F/euro viel die aanschafprijs toch best wel mee.
Aan de andere kant van de vallei van de Var, ten noorden van Puget-Theniers, liggen een paar mooie bergkloven, de Cians en de Daluis. Die gaan we de volgende keer bekijken.
Tot dan.
Frank