Bericht 9
Laat in de middag, na mijn evenaar-passage (zie vorige bericht), kwam ik aan in het plaatsje Bukomansimbi, dat 25 km ten noordwesten van de vrij grote plaats Masaka (aan de grote weg van de Rwandese grens naar Kampala), ligt. Ik had op mijn almachtige Chinese telefoon, waarop ik flink wat megabytes voor internet had laten installeren, gezien dat zich daar Hotel Hollandia moest bevinden. Dat zag er nogal Hollands uit, dus waarom zou ik daar niet even gaan kijken of daar een geschikte overnachting was te vinden? Dat ‘even’ bleek een beetje tegen te vallen, want het hotel lag als een soort kruisvaarderskasteel massief en imponerend bovenop de hoogste heuvel van de wijde omgeving. En omdat de weg er heen recht tegen de helling omhoog liep, werd het natuurlijk lopen, duwen en hijsen. Terwijl ik mijn fiets steunend en zwetend omhoog werkte, schatte ik het stijgingspercentage tussen 15 en 20%. Leuk, zo op het einde van de dag! Met een paar zigzagbochten in het pad zou je er heen kunnen fietsen, maar die had men bij de aanleg blijkbaar niet nodig geacht, want hier kwam vermoedelijk zelden een fietser, terwijl je met een auto nauwelijks in de gaten hebt dat het hier omhoog gaat. Een beetje meer gas en je vijftigkilowattmachine trekt het zonder gemor.
Na een reuzegetob dat me minstens 120 kJ kostte, maar waarschijnlijk het dubbele omdat het rendement bij dergelijk duwwerk slecht is, zette ik mijn fiets tegen het gebouwtje van de receptie aan. Binnen hoorde ik dat de eigenaresse van dit hotel een Nederlandse was. Vandaar de naam ‘Hotel Holandia’. Ze was op dit moment niet aanwezig, maar zou later terug komen. Er bleek een kamer vrij te zijn, waarvan de prijs nog juist mijn budget niet teboven ging. “Vooruit,” dacht ik, “laat ik mezelf eens verwennen, zo op het eind van mijn reis.” Ik sjouwde mijn bagage twee trappen op en ging in de mooie tuin aan een pick nicktafel zitten. Terwijl ik daar mijn dagboek zat te schrijven, klonk er uit de verte iets dat sommigen ‘muziek’ noemen. Het kwam me voor als werd er ergens in het dal een geluidsinstallatie getest voor een disco. Verontrust snelde ik naar de receptie en vroeg wat die ‘muziek’ te betekenen had. “Een reclameauto, die het een of andere product aanprijst,” antwoordde de receptionist. “Die rijdt zo meteen weer verder en dan keert de rust weer. Maakt u zich geen zorgen.” Twijfelend liep ik naar mijn kamer, waar de reclameauto nog steeds duidelijk zijn waspoeder, bier, Ohropax-doppen of andere waar aan het aanprijzen was.
Het was natuurlijk géén reclameauto, maar wel degelijk een test voor een disco. En die disco liet niet lang op zich wachten. Een uur later beukten de akoestische discogolven met geweld tegen de hotelmuur aan en natuurlijk juist aan die zijde waar zich mijn kamer bevond. Die kamer was zo te horen de eerste golfbreker. Het leek de Turkse belegering van Constantinopel in 1453 wel, hoewel ik daar toen niet bij was. Inmiddels was Sylvia, de eigenares van het hotel teruggekomen. “U treft het niet,” zei ze. “Door de week is het hier erg rustig, maar zaterdag ’s nachts is het soms raak.”
Met haar hulp en die van de receptionist werd er voor mij een kamer aan de geluids-schaduwzijde van het hotel geregeld, zodat ik, met mijn doppen stevig in mijn oren gedrukt, kon slapen. Om 4 uur in de ochtend was de discopartij ‘al’ afgelopen.
De volgende ochtend was het zwaar bewolkt en viel er zelfs een regenbui maar toen die ophield ging ik toch maar van start aangezien ik niet het risico wilde lopen, op het eind van mijn reis te moeten gaan racen om mijn vliegtuig in Entebbe te halen. Via een aardige gravelweg kwam ik bij Mukoko op de grote weg die van de Rwandese grens naar Kampala liep.
Die hoofdweg van de Rwandese grens naar Kampala was voor mij terra cognita, wantin 1991 fietste ik daar op een fondsenwervingstocht voor de Nederlandse Leprastichting. Dat was een reis van Dar es Salaam in Tanzania naar Dakar in Senegal. Op die bijna tien maanden lange tocht trapte ik 14.910 km weg, waarvan meer dan de helft over gravel- en zandwegen. Na afloop schreef ik er het boek ‘Knipoog van het nijlpaard’ over. Dat is nog steeds te bestellen in de boekhandel of bij uitgeverij Elmar, maar in tegenstelling tot oudere drukken helaas alleen met zwart-wit foto’s.
Op die Lepra-reis kruiste ik op dit traject de evenaar. Dat was 30 november 1991. Ik schoot er een paar dia’s waarvan er één in dat boek werd afgedrukt. (Dia’s, wat zijn dat?? Ja, de ontwikkelingen gaan snel! Het was toen nog de goede oude tijd dat toeristen en reizigers na thuiskomst dia’s vertoonden aan vrienden en familie. Voor sommigen waren die avonden echter een ware beproeving of juist een goede gelegenheid om achterstallige slaap in te halen.)
Deze keer ging ik de evenaar dus ook kruisen, want die denkbeeldige lijn, die de aarde in een noordelijk en een zuidelijk halfrond deelt, loopt daar na al die jaren nog steeds en de weg, hoewel nu veel drukker dan toen, ook. Ik herinnerde me dat er op de evenaar twee grote betonnen cirkels schuin tegenover elkaar stonden, aan elke kant van de weg één. Door die twee cirkels liep de evenaar. Dat de twee betonnen cirkels schuin tegenover elkaar stonden, zat hem in het feit dat de evenaar daar een hoek van ongeveer 45 graden maakte met de weg. In wezen loopt de evenaar daar natuurlijk niet schuin, maar recht en wel van oost naar west terwijl de weg schuin loopt van zuidwest naar noordoost.
Ik vroeg me, al rijdend, af of die twee cirkels van beton daar nog zouden staan of dat de tand des tijds ze had verslonden. Ik was dan ook enigszins teleurgesteld toen ik plotseling links van de weg een klein, vrij onnozel bordje zag staan met ‘Equator’ er op. De cirkels hadden de 24 jaar dus blijkbaar niet overleefd.
Iets voorbij dat equatorbordje bleek dat ik te vroeg was met mijn conclusie dat de twee cirkels verdwenen waren want daar stonden ze zowaar toch!
Mijn reis zat er hier bijna op. Nog zestig kilometer scheidden mij van Entebbe, het vliegveld van Kampala. Op dat kleine stukje werd ik nog bijna gearresteerd omdat ik bij een wegomlegging niet de oude, smalle weg nam waar zich al dat vele, zware verkeervan de hoofdweg overheen wrong, maar de geheel lege, afgesloten weg volgde waaraan slechts op een klein stukje werd gewerkt.
“Stop,” zei een politieagent. Ik stopte en vroeg wat er was.
“U mag hier niet rijden. Heeft u de verkeersborden niet gezien?”
“Jawel, maar de politie daar zei me dat ik hier door mocht. Veel veiliger dan de omleiding over dat smalle, drukke rotweggetje.”
“Maar ik zeg u dat u er niet door mag.”
“Dan ga ik maar weer terug en neem ik toch die gevaarlijke omleiding.”
“Nee, dat gaat niet want ik arresteer u omdat u de wet heeft overtreden.”
“Dat meent u niet!”
“Toch wel.”
“Als u mij arresteert, mis ik mijn vliegtuig in Entebbe. Dat wilt u vast niet op uw geweten hebben.”
“Bent u met die fiets op weg naar Entebbe?”
“Jazeker,” antwoordde ik en ik vertelde er meteen bij dat dit mijn laatste etappe was van een 2740 km lange fietsreis door Uganda en Kenia. Dat maakte indruk op de man: “Op de fiets??”
“Ja,” antwoordde ik en achtte dit het juiste moment om de man mijn hand toe te steken en hem te bedanken voor zijn oplettendheid. Ik had het goed aangevoeld. Hij schudde mijn hand, wenste mij een behouden tocht naar Entebbe en voegde er aan toe: “Voor de fiets is deze weg een stuk beter dan die drukke omleiding.”
En zo ontsnapte ik aan gevangenisstraf, maar met een cola en een paar sigaretten was ik er ook wel onderuit gekomen, eventueel nog aangevuld met een rol koek.
Met een aardige gravelweg van Mpigi naar Lulongo en een benauwend volle ferryboot over een inham van het Victoriameer, besloot ik mijn reis. In het ‘Gorilla Africa Safari Guesthouse’, waar ik de eerste nacht had doorgebracht en deze nacht ook weer logeerde, vond ik mijn kartonnen fietsdoos terug. Die gebruikte ik weer voor de terugvlucht naar Schiphol.
In tegenstelling tot de doos kwam de fiets in goede staat aan. Bravo voor Kenyan Airways, te meer daar de fiets voor één stuk bagage telde en ik twee stuks van 23 kg mee mocht nemen. Ik hoefde dus niet extra te betalen om mijn fiets mee te nemen naar Afrika!
In afwachting van een volgende reis, die ik ook weer zal gaan ‘verbloggen’ zoek ik in mijn verzameling van 36.000 dia’s (die prehistorische doorzichtige plaatjes die je met behulp van een toverlantaarn op een scherm projecteert) en in mijn ongeveer even grote bestand van digitale foto’s naar een mooie serie waarmee ik tot de zomer vooruit kan met mijn ‘bloggerijen’. Welke reis ik daarvoor ga gebruiken is nog een verrassing…… ook nog voor mij.
Tot bericht 1 van dat nieuwe, ook weer bijna eeuwigdurende, digi-feuilleton. Dat ‘bijna eeuwigdurend’ schat ik in dit verband op twee maanden.
Frank