Bericht 9
In Mendoza fietste ik omhoog naar Cerro de la Gloria, een heuvel in het grote park van de stad. Daar bovenop staat, evenals in Manzano Historico, waar ik de vorige keer over schreef, een groot monument van José de San Martin. Wat Simon Bolivar in Venezuela is en Antonio José de Sucre in Bolivia is José de San Martin in Argentinië: El Gran Libertador, oftewel de Grote Bevrijder van het land (van de Spaanse overheersing) Logisch dus dat kosten, moeite, beton noch brons zijn gespaard om deze Vaders van de vaderlanden te gedenken. Hier op deze heuvel loog het er ook weer niet om, zoals uit foto’s 1 en 2 blijkt.
Beneden het monument en er geheel omheen waren vele bronzen platen aangebracht van allerlei instanties en organisaties om José nog eens extra in het zonnetje te zetten, hoewel dat zonnetje, op het moment dat ik er was, achter dreigende onweerswolken schuil ging. Op enkele van de bronzen platen was de neus van José geel omdat vele bezoekers die neus bij wijze van vereering hadden aangeraakt, zodat het oxidelaagje van de plaat was afgesleten en het blanke (gele) metaal glom als goud.
Van Mendoza reed ik naar het noorden richting San Juan, waarbij ik een bord langs de weg zag staan met de tekst: ‘Las Malvinas son Argentinas’, wat je zou kunnen vertalen als: ‘De Falklandeilanden zijn van Argentine’. Een dergelijk bord zie je hier wel vaker staan. Blijkbaar zit het de Argentijnen nog steeds dwars dat de Engelsen die vrij onbenullige eilanden bezet houden en die als Engels grondbezit beschouwen. In 1982 is daar een, in mijn ogen, onzinnige en onnodige oorlog om gevoerd die veel mensenlevens en veel geld heeft gekost. Waarschijnlijk waren de Britten goedkoper uit geweest als ze alle Engelsen van die eilandjes naar het vaderland hadden overgebracht, ze allemaal een kasteel van een huis hadden gegeven, ze allemaal in de adelstand hadden verheven en een dik pensioen voor de rest van hun leven hadden gegeven, dan die oorlog te voeren en tot op heden daar een forse troepenmacht te handhaven om een eventuele tweede Argentijnse invasie het hoofd te kunnen bieden.
Circa 50 km voor San Juan boog ik af naar het oosten, waarna ik in het plaatsje Vallecito kwam. In dit dorpje dat nu stijf staat van de restaurantjes heeft rond het jaar 1840, toen het dorpje nog niet bestond, een wonder plaatsgevonden: een vrouw met de naam Correa was met haar baby op zoek gegaan naar haar man die in de toen woedende burgeroorlog was verdwenen. Helaas had ze niet genoeg water mee genomen in dit hete droge landschap , waardoor ze om kwam van de dorst. Een dag later werd ze gevonden door een groep gauchos (cowboys). Haar baby zat aan haar borst en bleek nog te leven. Dit wonder bleek groot genoeg om mensen van heinde en verre naar deze plek te lokken als eerbetoon aan Difunta Correa, wat ‘Gestorven Correa’ betekent. Er werden capelletjes gebouwd waarin in de loop der jaren duizenden pelgrims dankbewijzen plaatsten voor de hulp die Difunta Correa hun had geboden bij problemen en ellende van allerlei aard. Die dankbewijzen bestonden uit bronzen plaatjes aan de muren van de capelletjes, maar ook uit materiële giften zoals bekers gewonnen bij sport, speelgoed, familie-fotos, schilderijtjes, auto- en fietsonderdelen, diploma’s, weegschalen guitaren en nog zo veel meer dat er een heel museum mee was gevuld. En dan de plastic flessen gevuld met water, zodat Correa nooit meer dorst zou hebben!! Duizenden flessen met alles bij elkaar cubieke meters water.
Bovenop een heuvel bevond zich een zwartgeblakerde rots aan de voet waarvan pelgrims hun kaarsje konden aansteken voor Difunta Correa. Ik haalde daar de kaars uit mijn rugzak, die ik van Marcelo had gekregen, de eigenaar van het pensionnetje in Tunuyán, waar ik een week eerder logeerde. Toen ik de man vertelde dat ik langs Vallecito ging, kwam hij meteen aanzetten met die kaars en met het verzoek om die daar aan te steken.
“Dat zal ik voor je doen,” beloofde ik, waarop hij antwoordde: “De kaars zal ook jou beschermen, vooral tijdens je reis.”
Ja, je weet maar nooit! In ieder geval stak ik hem aan en plaatste hem tussen de vele andere brandende en door de wind inmiddels uitgeblazen kaarsen en zei er bij: “Voor Marcelo.”
Merkwaardig is, dat Difunta Correa nooit is erkend door het Vaticaan en dus ook nooit is heilig verklaard, terwijl ze daar in Rome in het verleden toch best wel scheutig mee zijn geweest. Paus Franciscus is zelf een Argentijn en het lijkt me zo dat Correa nu wel een redelijke kans heeft binnenkort Santa Correa genoemd te worden.
Rond de kaarsenheuvel hadden vele pelgrims eigen gemaakte miniatuur-huisjes gebouwd, ook als gift aan Correa.
Na uitgebreid rondgekeken te hebben bij dit ‘heiligdom’ van een niet heiligverklaarde maakte ik een wandeling in de omgeving. Achter de kaarsenheuvel vond ik een stortplaats van vele honderden, zo niet duizenden, van die zelfgemaakte huisjes. Die waren daar gedumpt, waarschijnlijk omdat de plek te vol raakte. Ja, als iedereen daar maar zijn huisje neer zet, loopt het op een gegeven moment spaak. Dan komt er ruimtegebrek en moet er opgeruimd worden. Ik keek naar die nu kapotte en uit elkaar hangende kunstwerkjes en dacht aan al die mensen die misschien wel wekenlang zo bloedig en vol heilige ijver aan hun huisje hadden zitten knutselen terwijl het nu, achteloos weggesmeten lag te verrotten in de woestijn. Hoe triest toch voor al die brave lieden die vol goede bedoelingen hun creaties aan de voet van de kaarsenheuvel hadden geplaatst, als offer aan Difunta Correa!
Ik klom op een wat hogere heuvel, een eind verderop en keek uit over het geaccidenteerde woestijnlandschap om mij heen. Ja, als je je daar in 1840 zonder water waagde, toen er nog geen restaurantjes stonden en dan nog wel in de zomer bij 40 graden, kon het wel eens verkeerd met je aflopen. En dat overkwam Correa dus. Heel erg veel pech voor die arme Correa, maar heel veel geluk voor honderdduizenden pelgrims die daar jaarlijks naar toe trekken om haar te bedanken voor genezing, het winnen van één fraaie gouden beker, het behalen van een diploma of het goed lopen van de eigen bakkerszaak.
Na dit cultureel-semi-religieuze intermezzo vervolgde ik mijn reis door een lang droog stuk woestijn richting Cordoba, waarbij ik, anders dan Correa, flink wat flessen water mee sjouwde. Of het in die woestijn goed met mij zou gaan aflopen, leest u in het volgende bericht, hoewel u, uit het feit dat dit verhaal nu op mijn website verschijnt, eigenlijk al de conclusie kunt trekken dat ik die tocht heb overleefd. En dat misschien wel door die kaars van Marcelo, hoewel die 7 flessen water daar zeker aan mee werkten.