HET LUXE VJFSTERRENRESTAURANT  ‘DE TENNISHAL’.

Bericht 4

Bij Beaucaire stak ik de Rhône over, waarmee ik de Provence binnenreed. Ik volgde vanaf hier een fietsroute naar Saint Remy de Provence, waar ooit Vincent van Gogh enkele van zijn meesterwerken op het doek zette. Een kilometer buiten Saint Remy, op de oude weg naar Arles, vond ik een rustige camping (Camping a la ferme), een goed uitgangspunt om Les Beaux de Provence, te bezoeken. Les Beaux is een oud pittoresk op een grote rotsheuvel gebouwd plaatsje, iets ten zuiden van Saint Remy. Het is mooi gerestaureerd, misschien wel té mooi en tevens erg toeristisch. In de vele restaurantjes zag ik heel wat gastronomen vol verwachting de menukaarten uitspellen.

Foto 1: Uitzicht op Les Beaux de Provence.
Foto 2: Straatje in Les Beaux de Provence.

Ikzelf had een stokbrood met een stuk Gouda-kaas uit de supermarkt van Saint Remy bij me (‘Goeda’ heet dat hier, met de ‘g’ van ‘good morning’ en het accent op de a). Ik hoefde dus niet te wachten op de bestelling aangezien ik niets bestelde. Bij veel mensen is het wachten op hun lunch of diner echter een van de gezellige aspecten van eten in overvolle restaurantjes. Door deze tijdbesparing kon ik meteen door de smalle straatjes omhoog lopen naar het chateau boven op de rotsberg.

Foto 3: Het chateau van Les Beaux de Provence boven op de rotsberg.
Foto 4: Ander aanzicht van het chateau van Les Beaux.

In het begin van de 19e eeuw ontdekte een Franse geoloog in de omgeving een mineraal waaruit aluminium gemaakt kon worden. De grondstof voor dit metaal werd genoemd naar deze plaats: Bauxiet. Ook bevindt zich in de rotsachtige omgeving een oude steengroeve, waar echter geen steen meer uit gehouwen wordt, maar die tegenwoordig in gebruik is als expositieruimte. Je hebt daar het gevoel alsof je door een geweldige Egyptische tempel loopt.

Foto 5: Een oude steengroeve bij Les Beaux de Provence die me deed denken aan een Egyptische tempel.

Lang voordat Van Gogh in Saint Remy zijn verf royaal uitsmeerde over zijn doeken, bouwden de Romeinen er de stad Glanum. De ruïnes van deze Romeinse stad liggen twee kilometer ten zuiden van Saint Remy.

Foto 6: Het mausoleum en de triomfboog van Glanum, juist buiten Saint Remy de Provence. Om een indruk te geven van de grootte van de triomfboog ben ik er zelf voor het gemak even voor gaan staan.
Foto 7: Eén van de vier tableaus onderaan het Mausoleum, een uit steen gehouwen Romeins stripverhaal.
Foto 8: In de souvenirwinkel van Glanum waren op papier gedrukte, met de Romeinen en Galliërs verband houdende stripverhalen te koop, alsmede andere curiosa van onze hedendaagse Gallische stripheld, die zo langzamerhand minstens zo bekend is als Julius Caesar zelf. Voor de mensen met een engelengeduld stonden daar ook nog legpuzzels van 500 stukjes en voor de mensen die echt geen raad meer met hun tijd wisten zelfs exemplaren met maar liefst 1000 stukjes! Ga er maar aan staan!
Foto 9: Een blik op de Romeinse stad Glanum. Helaas is het meeste enigszins, of eigenlijk wel heel erg veel, door de tand des tijds aangevreten, maar toen de Romeinen hier nog zaten zag het er natuurlijk een stuk gaver uit dan nu. Met wat fantasie en een fraai gidsje met mooie reconstructie-tekeningen zag ik het voor me zoals het er toen allemaal uitgezien moet hebben, met nog flink wat bedrijvige Romeinen er als toegift bij.
Foto 10: Een stuk van een Romeinse tempel in Glanum.

Minder oud dan Glanum, maar zeker niet nieuw te noemen was het stadje Gordes boven op een heuvel, een kilometer of 35 naar het noordoosten.

Foto 11: Het schilderachtige Gordes, gelegen op een heuvel.
Foto 12: De kerk en het kasteel van Gordes, van dichterbij gezien.
Foto 13: Het kasteel van Gordes, nog een paar stappen dichterbij.

Ook Roussillon, verder naar het oosten, is de moeite van een omweg waard. De daarachter gelegen heuvel werd vroeger afgegraven voor de winning van oker, een zacht, geel of rood gesteente dat gebruikt werd voor kleurstof, onder andere voor kleding, verf en huidversiering.

Foto 14: Het dorpje Rousillon met zijn met oker geverfde huizen.
Foto 15: Rode rotspartij bij Rousillon.

Vanuit Rousillon kon je een rondwandeling maken door de oude okergroeve, die later onder invloed van het weer is gaan eroderen tot een soort natuurpark.

Foto 16: Een vlondertje langs een fraaie paarse oker-partij.
Foto 17: Een messcherp geërodeerde rots.
Foto 18: Het ‘mes’ van opzij.
Foto 19: De Toren van Babel, nog steeds op de wandeling door de okergroeve. Niet geheel tot in de hemel, maar toch wel al een heel eind in de goede richting.

Op de route van Rousillon naar Carpentras kwam ik door het dorpje Murs. Daar dicht in de buurt lag een aardige camping. Aangezien ik door al die bezoeken van mooie dorpjes en interessante plekken aan een rustdag toe was ging ik er een kijkje nemen. Ik kwam er halverwege de middag aan en de camping ademde een grote rust, precies wat ik nodig had voor een rustdag. Geen zwembad, speeltuin, bar, kindercrèche, tafelvoetbaltafels of andere inrichtingen waar bezoekers zich konden vermaken. Ik zag er slechts twee caravans, een camper en twee tenten, maar er was op dit vroege uur nog geen sterveling te zien. Een van die twee tenten zag er echter wel een beetje dreigend uit, want die was bijna zo groot dat je er in kon tennissen. Wat nu als daar een familie van pa, ma en acht kinderen, variërend in leeftijd van 2 tot 16 jaar in woonde? Een huilende baby, de oudste zoon die tegen de avond met zijn brommer rondjes ging trekken over de camping, de op een na oudste die zijn drumstel had meegenomen om te oefenen en de rest die luid joelend tikkertje en verstoppertje ging spelen tot ver in de nacht? Daarmee zou het gedaan zijn met deze heerlijke rust. Daarom zette ik mijn tent maar een redelijk eindje bij deze gigant vandaan.

Later, toen ik voor de tent mijn dagboek zat te schrijven, rolde er een grote militair-groene Landrover, zo van het type waarmee je de Sahara ‘bedwingt’, de camping binnen. De jeep, voorzien van een geel, Nederlands nummerbord, verminderde in de buurt van mijn tent vaart, het raampje werd opengedraaid en nog voor het indrukwekkende voertuig tot stilstand kwam stak de chauffeur zijn hoofd naar buiten en riep: “Ben jij Frank van Rijn?”

Verbaasd over deze vraag, temeer daar ik bij de receptie mijn naam niet had genoemd, sprong ik overeind en riep naar waarheid terug: “Ja, hoe weet je dat? Word ik gezocht door de geheime dienst?”

“Nee,” antwoordde de chauffeur, “maar ik herken je van een lezing die je jaren geleden in Rozendaal hebt gehouden.” De man stapte uit en zijn vrouw ook. “We hebben bovendien al je boeken,” voegde zij er aan toe.

Kijk, dat moet ik hebben! Als iedereen dat nou zou doen was ik boven Jan. Zelfs boven Bill Gates.

“Hoe wisten jullie dat ik hier zat?” vroeg ik, nog steeds verbaasd.

“Dat wisten we niet,” zei de man, “maar we hebben het nogal eens over je en als we ergens een fietser zien rijden, vragen we ons vaak af: Zou dat Frank van Rijn zijn? Zo ook nu.”

“Nou, daar ben ik dan eindelijk!”

“Ja, het werd tijd.”

Dat waren Jurgen en Diny uit Prinsenbeek bij Breda. Ik vertelde dat ik een halve Bredaënaar was, aangezien ik van 1960 tot 1964 in Breda heb gewoond. “Dus in zekere zin zijn we stadsgenoten, maar dan wat verschoven in de tijd. Gaan jullie hier je tentje opzetten?”

“Die hebben we al staan,” antwoordde Diny en wees daarbij op de tennishal aan de andere kant van de camping.

“Dus die is van jullie!” riep ik verrast uit. “En geen gezin met acht kinderen, of volgen die nog in een busje?”

“Nee, maak je niet ongerust. We zijn met z’n tweeën.”

“Dan parkeer je natuurlijk ’s nachts je Landrover in die hangar om hem een beetje netjes te houden?”

“Nee, we hebben een leuk ruim tentje gekozen voor het comfort. Vooral als het regent is het plezieriger dan dat gepruts in een klein tentje en bovendien kunnen we zo twee flinke branders en genoeg voedsel voor een week meenemen. Eet je vanavond mee?”

Dat deed ik. Toch inderdaad wel erg comfortabel zo’n ruime tent, zolang ik hem maar niet achterop de fiets hoefde te laden.

Foto 20: Het ’tentje’ van Jurgen en Diny op de camping bij Murs. Jurgen en Diny er bij om een idee te krijgen van de grootte van het ’tentje’.

Ik bleef een paar dagen op de camping van Murs om, verlost van al die bagage, tochtjes in de omgeving te maken en ’s avonds dineerde ik met mijn twee, in de tijd verschoven stadsgenoten in het luxe vijfsterrenrestaurant dat ik ‘De Tennishal’ had gedoopt.

“In oktober komt mijn nieuwe boek, ‘Een duizend meter hoge kerstboom’ uit,” zei ik tijdens mijn laatste avond in Murs. “Dat hebben jullie vast nog niet!”

“Als dat in oktober uit gaat komen, hebben we het inderdaad nog niet,” zei Jurgen.

“Dan krijgen jullie het eerste exemplaar. Wel zelf komen ophalen in Drenthe. Dat is tweemaal 210 km rijden vanuit Breda. Met de huidige benzineprijzen ben je misschien wel wat duurder uit dan dat je het in de winkel koopt, maar ik zal voorin een herinnering schrijven aan onze ontmoeting in Murs, met handtekening er onder. Als het een beetje meezit heb je er over 100 jaar, in een antiquariaat, de benzineprijs weer uit.”

Maar let op! Dat was geen kletspraatje van mij over dat nieuwe boek en om dat te bewijzen plaats ik hieronder alvast de voor- en achterkaft van dat nieuwe boek:

Foto 21: De voorkaft van ‘Een duizend meter hoge kerstboom’ (een reis per fiets door het land van de Maya’s), dat in oktober verschijnt bij Uitgeverij Elmar.
Foto 22: En tot slot van deze aflevering van mijn eeuwigdurende blog-feuilleton de achterkaft van dat nieuwe boek.

Quod erat demonstrandum. (Om helemaal eerlijk te zijn één van de weinige Latijnse kreten die ik ken). Het bewijs dat het boek klaar is voor de uitgave in oktober.

De volgende keer fietsen we verder door zuid Frankrijk. Tot dan.