Bericht 5
Ik was met mijn vorige bericht gekomen tot Le Caylar, het plaatsje, 20 km ten zuiden van Nant, waar jaarlijks in de zomer het Festival de Cyclotourisme wordt gehouden. Er werden daar door diverse fietstoeristen lezingen gehouden. Dat kwam meestal neer op het vertonen van een, tijdens de fietsreis gemaakte film. Tegenwoordig moet alles bewegen. Dia’s vertonen en er wat bij vertellen stamt uit het Stenen Tijdperk. Daar scoor je niet meer mee, of het moet zijn dat het publiek erop af komt zuiver uit curiositeit, om een levend fossiel bezig te zien met een toverlantaarn en doorzichtige plaatjes.
Er waren twee filmzalen waar tegelijkertijd dezelfde film werd vertoond, de ene zaal voor corona- gevaccineerden en de andere voor niet gevaccineerden. Na afloop van de film ging het gehele gezelschap steeds naar buiten. Op het plein beantwoordde de fietsreiziger in kwestie dan vragen vanuit het publiek.
Juist op het moment dat ik arriveerde met mijn bepakte fiets vond er zo’n vragensessie plaats. Meteen werd ik door de organisator van het festival (Hubert Martin, over wie ik vorig jaar, toen ik hier ook was, al schreef) naar voren geroepen. Ik kreeg, koud van de fiets (of eigenlijk warm, want het was 30 juli, dus hoog zomer), een microfoon in de hand gedrukt en kon meteen een mini lezing houden. Binnen een paar minuten had ik op die manier een aantal uitnodigingen beet van Franse fietscollega’s: “Als je ooit bij me in de buurt komt, dan ben je welkom. Hier is mijn adres.” Hubert stelde meteen voor dat ik op het festival van 2022 een lezing zou houden over mijn fietsreizen: “Waarover je het maar wilt hebben: Afrika, Azië, Zuid Amerika, kies zelf maar.”
“IJsland,” antwoordde ik. “Dan ben ik tenminste snel uitgepraat en hoef ik er niet zo veel aan voor te bereiden.”
“Beter Afrika,” meende Hubert, die mijn aversie tegen wolken, regen en kou kende.
Daar moest ik nog wel even over nadenken. Een verhaaltje van 10 minuten a l’emproviste vertellen is één ding, maar een officiële lezing houden voor een zaal mensen is nog wel wat anders. Dan moet je toch een beetje weten waarover je het hebt en dat kost voorbereiding.
Ik ontmoette hier ook weer mijn vriend Gerard Bastide, die ik in 1992 op de top van de Olympus had ontmoet, toen hij zijn vélo tout terrain op zijn rug naar boven droeg. Dat was een hele sjouwpartij, maar terug koerste hij met een noodgang omlaag over het ruige bergpad, waardoor hij voor de hele uitstap in totaal ongeveer evenveel tijd kwijt was als ik zonder fiets. Wijselijk had ik mijn fiets beneden aan de voet van de Olympus achtergelaten. (Zie hiervoor mijn boek: ‘De Poort van de Maan.’ Hoofdstuk IX. De enige Spartaan in Sparta.)
Ik logeerde in de caravan van Hubert in zijn tuin en bleef een dag of drie bij het festival. De volgende dag, 31 juli, begonnen de Franse vakanties. De snelwegen stonden vol fille’s. Ik hoorde later dat mensen op de Autoroute du Soleil, de snelweg door het Rhonedal, zes uren lang stilgestaan hadden in een tientallen, bijna 100 kilometer lange file. Alles op weg naar de Cote d’Azur. Lekker naar het strand! Je moet er wat voor over hebben om tussen duizenden badgasten te gaan liggen bruinbakken! Zelfs op de toevoerwegen naar de autoroutes stond het vast.
Omdat ik niet alle films van het festival wilde bijwonen maakte ik op de tweede dag een fietstochtje. Over een rustig weggetje daalde ik van het plateau af naar een mooie druipsteengrot: de Grotte de Labeil. Er ging juist een groep bezoekers onder leiding van een gids van start. Ik kon meteen mee.
De grot was al in de oudheid in gebruik, onder andere als begraafplaats. Er waren geraamten gevonden en potjes en andere gebruiksvoorwerpen.
Op de laatste dag van het festival vertoonde Gerard Bastide een film die hij had gemaakt over het leven en werk van zijn schildersidool Vincent van Gogh. Om die film te maken had hij vele plaatsen bezocht waar Vincent geschilderd had, onder andere Zundert. Ook was hij me in Drenthe komen opzoeken in de voetsporen van Vincent. Of eigenlijk in de bandensporen van Vincent, want origineel en inventief als Gerard altijd is, had hij Van Gogh op een fiets gezet in een ‘Van Gogiaans’ landschap. Aan het einde van de film kwam ik ook nog even in beeld, ergens bij het Commissaris Cramerpad in de buurt van Dwingeloo. Daarmee was ik dus min of meer op gelijke voet komen te staan met een van de grootste schilders van ons land. Na afloop van zijn film lichtte Gerard zijn verhaal toe, waarna hij mij de microfoon in de hand drukte met de woorden: “Vertel het zelf maar.” En daar stond ik dan weer voor een flink cyclotouristisch-publiek. Ik gaf er een aardige draai aan en stelde Gerard voor ook zo’n film te maken over de nog grotere Nederlandse schilder, die nog ergens een ver familielid van me is: Rembrandt van Rijn. En verder kwam ik met nog een fantastisch voorstel: dat alle uitgevers na afloop bij me zouden komen met hun voorstellen over het in het Frans publiceren van mijn boeken. De oogst was nul, maar wel kreeg ik mijn zakken weer gevuld met briefjes met adressen van fietscollega’s en met de uitnodiging er bij om beslist bij ze langs te gaan.
Hierna werd het tijd om mijn fietsreis te vervolgen. Daarbij deed ik, net als vorig jaar, de Pont du Gard aan, het uit de eerste eeuw daterende Romeinse aquaduct dat de stad Nimes van water voorzag. Het hele aquaduct was ongeveer 50 km lang, waarvan het meest spectaculaire deel de passage van de rivier de Gard was en is: de enorme 275 meter lange en 49 meter hoge brug. Wat mij frappeerde was dat het gemiddelde verval van het water door dit 50 km lange Romeinse kanaal 23 cm per kilometer is. De Romeinse bouwers hadden alles zo precies doorgerekend, dat het water vanuit de bron waar het vandaan kwam, door de zwaartekracht naar Nimes vloeide. Dat was dus een spectaculair stukje civiele techniek, dat daar zo maar 2000 jaar geleden werd neergezet! Als je je een paar centimeter verrekend op zo’n afstand, kun je in Nimes tot Sint Juttemis wachten voordat er een druppeltje water verschijnt en daarvoor zet je zo’n duur bouwwerk niet neer.
Voor automobilisten waren er betaalde entrees en parkeerplaatsen, maar op de fiets kon ik via mooie fietspaden nog steeds gratis bij de brug uitkomen.
In Remoulins, vlak bij de brug bevond zich een grote camping, die nog niet eens onbetaalbaar was. Wel moest ik bij het inschrijven laten zien, dat ik gevaccineerd was tegen corona. De meeste toeristen hadden al zo’n reuzen dambord op hun mobile telefoon staan, maar op de receptie werd genoegen genomen met mijn vaccinatieboekje, wat natuurlijk logisch is, want het gaat er niet om dat je het een of andere mooie plaatje op je telefoon hebt, maar dat je kunt bewijzen dat je gevaccineerd bent.
Een paar dagen later bezocht ik bij Rustrel, 10 km ten noordoosten van Apt ‘Colorado du Provence’, een natuurgebied waarvan de aarde fraai gekleurd was. Daar werd vroeger oker gedolven. De gekleurde aarde was niet door erosie aan de oppervlakte gekomen, zoals je dat in Colorado of Utah in de VS ziet, maar door het afgraven van de aarde op zoek naar oker. Het resultaat was uiteindelijk toch een beetje hetzelfde met die mooie kleuren van de kale aarde.
Van deze gekleurde plek in de Provence trok ik verder in oostelijke richting naar Artignosc, een dorpje aan de lage Gorges du Verdon. Daar zette ik mijn tent op de plaatselijke camping. Roland, de Belgische eigenaar, is een goede bekende van mij. Ik maakte daar wat fietstochtjes in de omgeving en ook een wandeling naar Regusse, waar zich een supermarkt bevindt. Ik moest daar wat boodschappen doen, onder andere brood, fruit en een blik bonen voor het avondeten. Ook had ik nog een rolletje toiletpapier nodig. Helaas zijn losse rollen al in geen decennia meer te koop. Het kleinste pak toiletpapier bestond uit 4 rollen: 3,85 euro. Een pak van zes rollen kostte 2,25 euro. Bij nog verdere research van de toiletpapier-afdeling van de supermarkt van Regusse vond ik een pak van 8 rollen voor 1,59 euro. Er lijkt een wetmatigheid in te zitten: Hoe meer rollen in een pak, hoe goedkoper het totale pak. Ik durfde niet verder te zoeken uit angst dat ik de terugweg naar Artignosc zou moeten aanvaarden met een gros toiletrollen op mijn rug voor minder dan 35 cent. Die zouden niet eens in mijn rugzakje passen. Wat moest ik er dan mee doen? Cadeau geven aan andere klanten? Ik zag me al vruchteloos voor de supermarkt staan met mijn kubieke meter papier, steeds vragend aan mensen die naar buiten kwamen: “Kan ik u een rol aanbieden? Gratis, hoor! U hoeft er niet voor te betalen.” Ik zou dan waarschijnlijk het risico lopen de politie op mijn dak te krijgen om me naar een psychiatrische inrichting te brengen voor behandeling. Als je tegenwoordig op straat zomaar dingen cadeau gaat geven ben je meteen verdacht.
Tot besluit van deze aflevering van mijn (bijna) eeuwigdurende feuilleton nog een mooi plaatje: het Lac de Sainte Croix, ook weer een gebied met prachtige kleuren, zoals vrijwel overal in de Provence, als de zon schijnt.
Super leuk verslag Frank!
Met veel plezier gelezen.
Heel veel plezier op je verdere tocht.
Groet Wilma
Heerlijk om te lezen weer!