Bericht 9
Ik fiets virtueel nog steeds in Thailand. Vorige keer was ik in de bizarre beeldentuin van Wat Pa Non Sawan blijven hangen.
Van deze Efteling-achtige Wat (tempel) fietste ik over rustige weggetjes ten zuiden van de stad Roi-Et langs naar Somdet, waar zich de Wat Pa Kung bevindt, een boeddhistische tempel die op de wereldberoemde Borobudur op Java lijkt.
Dwalend door het tempelcomplex liep ik plotseling Cor en Jose tegen het lijf, de fietsende Nederlanders die ik op 4 Januari in Vientiane had ontmoet en die ik al tweemaal op voorgaande reizen in Cambodja had ontmoet. Wat een toeval toch!! “Wat is de wereld toch klein!” roep je in zo’n geval uit, een vrij onnozele opmerking overigens. Als je er op de fiets omheen rijdt raak je toch steeds meer overtuigd van het tegendeel. Minder onnozel is de opmerking: “Wat is het internet toch handig om dit soort ’toevallige’ ontmoetingen te realiseren. Ja, deze keer was dat toeval nep, want Cor en Jose, twee trouwe volgers van mijn ‘Blog-avonturen’, hadden op mijn website gezien dat onze routes elkaar hier in de buurt wel eens zouden kunnen gaan snijden. Een beetje bijsturen van beide kanten leidde tot dit verbluffende resultaat: onze tweede ontmoeting, deze reis. Cor en Jose waren op weg van Laos naar een strand aan de Golf van Thailand, ergens ten zuidoosten van Bangkok, om daar hun laatste dagen te slijten (van hun reis wel te verstaan, want het zijn nog jongelui. Ze hebben nog maar net hun AOW).En ik was op de terugweg naar Bangkok, dus als je een lijn trekt van Wat Pa Non Sawan naar Bangkok en een andere van Vientiane recht naar het zuiden, naar die golf, moet je ergens een snijpunt vinden. En dat snijpunt was dit Borobudurtje.
Aangezien ik niet te vroeg in Bangkok wilde aankomen (ik ben een grote-steden barbaar) kon ik een aantal dagen met Cor en Jose meefietsen, maar natuurlijk niet tot aan het strand, want ik ben ook een strandenbarbaar.
Jose was erg goed in het vinden van leuke weggetjes op haar slimme telefoon. We reden dan ook over allerlei kleine bochtige weggetjes en kwamen uiteindelijk op een pad dat te leuk was voor haar omdat het zand er voor het opscheppen lag. De slimme telefoon bleek inderdaad slim genoeg te zijn om zoiets leuks te vinden. Het plezier kon niet op!!
Het zandfestijn duurde helaas slechts een paar kilometer. Daarna kwamen we op stevig lateriet en verderop weer op asfalt. Onvermijdelijk!
Het viel mij op dat Cor en Jose elkaar erg goed aanvulden. Cor kon uitgebreide beschouwingen houden over hoe mooi de wereld is en hoe fijn het was om in hier onder een mooi zonnetje te fietsen, te vertoeven en te zitten, zelfs op een bankje bij een benzinestation langs de weg, met een supermarktje er naast, waar je warme koffie uit de muur kon trekken, terwijl het in Nederland koud en nat was. Maar als de beschouwingen uit de hand dreigden te lopen tot complete filosofieën kwam Jose er erg praktisch tussendoor met: “Nu moeten we weer eens gaan fietsen anders halen we het niet voor donker. Daarop antwoordde Cor dan weer met: “Ja, ja. Ik doe mijn best om het allemaal zo duidelijk en kort mogelijk te vertellen.”
En zo kreeg ik herhaaldelijk lessen in levensplezier. Cor had de gave om, zelfs van vervelende ervaringen, de positieve kant te zien, bijvoorbeeld als er weer eens een stel luid blaffende honden op ons afvlogen: “Het zijn er maar vijf. Gelukkig geen zes en bovendien zijn we gezond en fietsen we hier door een prachtig gebied. Kijk maar om je heen.” En dan stopte hij en ging uitgebreid toelichten dat zelfs een rijstveld met een bananenboom er voor en een kilometerpaal er naast heel bijzonder was, als je er maar oog voor had. En dan onderbrak Jose zijn rede uiteindelijk toch maar met bijvoorbeeld: “Ik heb in X, zoveel kilometer verderop, een aardige, niet te dure resort gevonden, dus als we nu opschieten…..” Jose zorgde voor de planning en de route en hield het kasboek bij en Cor verwoordde bloemrijk al het fraais om ons heen en in ons zelf. Dat was soms wel een beetje vermoeiend, maar voegde toch een extra dimensie toe aan onze gezamenlijke tocht van enkele dagen.
Op weg naar Ku Ka Sing, waar een oude Khmer tempel te bewonderen was, kwamen we opnieuw langs een niet erg oude, maar wel fraaie tempel met een afschrikwekkende wachter er voor.
In Sikhoraphum, waar we de volgende dag aankwamen bekeken we alweer een oude Khmertempel, nu bij avondlicht, wat een apart effect gaf. De Khmer zijn indertijd in dit gebied druk bezig geweest met bouwen.
Cor en Jose, voor wie Thailand ongeveer net zo bekend is als de omgeving van Egmond aan Zee, kenden in Kap Choeng, op de grens van Cambodja, een leuke resort met bungalows. Daar waren ze op de heenweg naar Laos ook geweest en hun voorstel was om daar nu ook heen te gaan, alvorens zij door naar Cambodja gingen en ik naar het westen zou afbuigen naar Bangkok. De eigenaar was een enthousiaste fietser, die vorige zomer een fietsreis van 1200 km door Frankrijk had gemaakt zonder een woord Frans te spreken, terwijl zijn kennis van het Engels ongeveer net zo groot was als mijn kennis van het Thai.
Onze bungalows in het resort moesten, toen we arriveerden, nog in gereedheid gebracht worden, maar de man wist in de buurt een ‘very good’ restaurant, waar we in afwachting een voortreffelijke spaghetti konden gaan eten. Helaas stond dit geweldige restaurant pal aan een grote weg, zodat we door het lawaai en de uitlaatgassen niet buiten konden zitten en binnen in de ijzige koude van een loeiende airco moesten plaatsnemen. Maar, zo verzekerde onze gastheer, de spaghetti is very, very good en dus namen we de airco en de extra bijgeleverde muziek, die gelukkig niet te hard stond, voor lief. Onze meningen over deze muziek liepen nogal uiteen, maar dat was fijn, want het klaarmaken van de spaghetti duurde een eeuwigheid, zodat we de tijd konden doden met het opzetten van een culturele boom. De bedienden in het restaurant spraken Engels, waardoor er eigenlijk niets mis kon gaan, maar voor alle zekerheid zei ik nog in perfect Thai tegen de dame die ons bediende het enige zinnetje dat ik in deze taal ken: “Mai sai piek”, wat betekent: “Geen chili’s, niet scherp”. Met dat zinnetje is het mij altijd gelukt om een eetbare maaltijd te krijgen in dit land waar je tong, als je niet oppast, uit je mond brandt.
Ik heb in Thailand in een restaurant of eethuisje nooit langer op een maaltijd hoeven wachten dan 7 minuten, maar hier hingen we na drie kwartier nog steeds in de culturele boom en in de kou, terwijl het buiten heerlijk warm was. En opeens begon ik wantrouwen te koesteren: er werd Engels gesproken, er werd speciaal voor ons een ‘voortreffelijke’ spaghetti bereid en het duurde allemaal te lang. Dit kon wel eens mis gaan lopen…… De pessimist in mij stak de kop weer eens op, ondanks alle levenslessen van Cor.
Uiteindelijk kwam de spaghetti toch nog. Cor en Jose vielen enthousiast aan en ik nam, voorzichtig als ik altijd ben, eerst een klein hapje, één sliertje, nee een half sliertje, om te proberen, en ja hoor, waar ik al bang voor was…..
Voor Jose, die ook niet zo van gepeperd eten houdt, was het juist aan de maat, maar Cor, die blijkbaar een tong van leer heeft, smulde er van. Ik deed hem een groot plezier, en mezelf nog meer, door de spaghetti van mijn bord over te gooien op zijn bord. Dubbel plezier voor Cor en voor mij ook, want ik kon deze aircon-martelkamer nu meteen verlaten, op zoek naar een eethuisje, waar ik met ‘Mai sai piek’ een prima en veel goedkoper vermicellisoepje ging halen dat in drie minuten klaar was.
De volgende dag reden Cor en Jose Cambodja in, 3 km van ons hotel vandaan, en vervolgde ik weer alleen mijn weg richting Bangkok. En over dat laatste traject ga ik het in mijn volgende bericht hebben.