Ulaan Baatar 31 Juli 2012
Mijn Mongolië reis zit er op. Tijd dus voor een korte impressie. Een uitgebreider verhaal komt later in een blad of een boek.
Ik verliet Ulaan Baatar, de drukke chaotische hoofdstad in westelijke richting. Mijn route voerde over een asfaltweg door groen heuvel- en grasland. Na zo’n 280 km kwam ik bij de Mongol Els, een ongeveer 100 km lange en slechts enkele honderden meters brede strook zandduinen. Daar kun je op een kameel kruipen en je laten fotograferen. Over een zandweg kwam ik bij Erdiin Khambiin Khidd, een Boeddhistisch klooster aan de voet van een mooi rotsachtig gebergte. Een voetpad van 2 km leidde mij de bergen in naar de ruïnes van een 17e eeuws klooster, die echter geheel overwoekerd waren met struiken en bomen. Daar voorbij waren geen voetpaden meer en dus oriënteerde ik mij op mijn kompas gedurende mijn vijf uur durende wandeling door dit prachtige gebied met rotspartijen als middeleeuwse kastelen. Het verbaasde mij dat, hoewel er zo nu en dan een jeeplading toeristen beneden bij het klooster werd afgezet, ik op de hele wandeling geen mens zag.
Die nacht logeerde ik in een ger-kamp. Dat is een kamp van gers, ronde vilten nomadententen met twee of drie bedden aan de zijkant, een houtkachel in het midden en zo’n laag deurtje, dat ik herhaaldelijk bij het naar binnen en naar buitengaan mijn hoofd stootte. Dat is een van de charmes van een ger. Ik voelde me een echte nomade, iets wat ik me eigenlijk ook voel als ik in mijn eigen tentje lig.
Mijn volgende belangrijke stop op deze ongeveer zeven weken durende reis was Kharkhorin, de oude hoofdstad van Djenghis Khan, zo’n 110 km verder naar het westen over een asfaltweg. Van de oude stad is niet veel over, maar het schijnt ook nooit veel geweest te zijn, daar de Mongolen door de hele geschiedenis heen nomaden zijn geweest. Djenghis en de zijnen woonden in gers in de omgeving. In 1586, dus lang na Djenghis’ tijd, werd in Karkhorin een geweldig Boeddhistisch klooster gebouwd: Erdene Zuu, dat ‘Honderd Schatten’ betekent. Dat was het eerste Boeddhistische klooster in Mongolië en tot op de huidige dag ook het meest indrukwekkende, ondanks de verwoestingen die Stalin er in 1937 heeft laten aanrichten. Het is een stuk terrein van 470 bij 410 meter, waarop meerdere tempels staan en dat omgeven is door een muur met 108 stupa’s, dus goed voor een flink setje foto’s.
In Tsetserleg, een wat grotere plaats op mijn route, maar voor Nederlandse begrippen een flink dorp, kwam ik vier dagen vast te zitten door slecht weer. Gelukkig klaarde het ‘s middags soms wat op, zodat ik desondanks een paar fraaie wandelingen door de bergen, direct ten noorden van de stad, kon maken.
Vijfendertig kilometer voor het Terhiyn Tsagaannuur-meer hield het asfalt op en reed ik verder over steenslag wegen en zandsporen, met weinig richtingbordjes door erg verlaten gebieden met hier en daar een paar gers, niet voor toeristen, maar voor de Mongoolse nomaden, die in dit eindeloze heuvelachtige grasland hun paarden, yaks, koeien, schapen en geiten lieten grazen.
Van het stadje Tosontsengel met een hoofdstraat van 300 meter asfalt en verderop over een 2500 meter hoge bergpas, kwam ik in Uliastay, waar ik twee Amerikaanse fietsers ontmoette. Die gingen toevallig dezelfde kant op als ik en daarom besloten we gezamenlijk verder te rijden. De eerste dag kwamen we echter niet ver, want al na 42 km werden we uitgenodigd door een erg gastvrije Mongoolse familie in hun ger. Een van de Amerikanen wist met een taalgidsje een hele conversatie op te zetten met het ongeveer 15 jarige dochtertje, dat overigens ook een beetje Engels sprak. Zijn reisgenoot werd door de vader des huizes, een schaakkampioen, in enkele krachtige zetten van het bord geveegd, waarna we op ‘banshtai shul’ getrakteerd warden, een echt Mongoolse maaltijd, een beetje te vergelijken met ravioli, maar dan van veel grotere stukken.
Toen we die genuttigd hadden was ik aan de beurt om op de 64 velden platgewalst te worden, maar tot mijn verbazing sleepte ik de partij uit het vuur. Ik vroeg me daarom af, waar de man kampioen van was, van Centraal Azië, Mongolië, de provincie of zijn eigen ger. Vervolgens moest er op een veldje basketbal gespeeld worden. Dat gaf mij de gelegenheid mijn bal-onhandigheid te demonstreren, want het aantal keren dat ik in mijn leven een bal, die op me af kwam suizen, heb gevangen, is op de vingers van een hand te tellen en een bal door een netje werpen……. Dat gaat nog altijd mijn pet te boven. Een geweldige ervaring, niet zozeer dat balspel, als wel de hele logeerpartij bij deze vriendelijke mensen, met alle gemakken en ongemakken, die een ger te bieden heeft.
De volgende dag, op weg naar Otgen, raakte ik mijn twee Amerikaanse metgezellen, die mij kilometers vooruit snelden, kwijt en dat was geen wonder, want het zandspoor over de heuvels had vele vertakkingen en voor je het weet, rijd je dan in een andere richting. Weliswaar kwamen vele sporen uiteindelijk weer bij elkaar, maar die dag kwam mijn spoor niet meer bij het hunne. In een afschuwelijke regen en onweersbui zette ik die avond mijn tent ergens achter een heuveltje, uit het zicht van het pad. Mijn twee compagnons heb ik daarna niet meer gezien. Ik ga er maar van uit dat ze Seattle en Albuquerque terug hebben gevonden.
Langs de zuidelijke uitlopers van het centrale bergmassief van Mongolië reed ik terug in oostelijke richting en viel daarbij in het plaatsje Bayannuur met mijn neus in de Mongoolse boter, want daar was juist een ‘Nadam’ aan de gang, een typisch Mongools folkloristisch sportevenement, waarbij kampioenen zich meten in paardenrennen, worstelen en boogschieten. Het boogschieten heb ik helaas gemist. Waarschijnlijk hadden de schutters hun pijlen reeds verschoten, maar de twee andere takken van de Nadam kon ik uitgebreid bekijken. Van twee paardraces zag ik de finish en in een arena met overdekte tribune en verder veel bankjes in de zon voor het eenvoudige volk, waren twee zwaargewichten, zo geschat van elk 140 kg, enorm aan elkaar aan het trekken in een poging de ander op de grond te krijgen. Een scheidsrechter van niet meer dan 50 kg, die door elk van de worstelaars met een pink over de tribune heen geworpen zou kunnen worden, zag erop toe dat de wedstrijd eerlijk verliep. Opeens pakte een van de twee potige kerels de ander bij de bovenbenen, tilde hem een meter de lucht in en legde hem op zijn rug in het gras. Punt!
Iets voor Ulaan Baatar, sloeg ik nog even af naar het Khustai Nationaal Park, waar de heel bijzondere Thaki-paarden, voor het gemak ook wel Przewalski-paarden genoemd, in het wild rondlopen. Om die te zien moest ik een flink stuk fietsen en lopen, maar uiteindelijk zag ik er tien heel in de verte. Helaas lijken bijzondere paarden heel in de verte, heel erg op gewone paarden, maar ik heb die heel bijzondere paarden, waar er maar een paar van op deze planeet rondsjouwen, toch gezien en daar dient niet geringschattend over gedaan te worden. Bovendien was de natuur er erg mooi.
En nu zit ik weer in Ulaan Baatar en wel in Café Amsterdam, een klein stukje Nederland in het hartje van de hoofdstad van Mongolië. Rik Idema en zijn Mongoolse vrouw Tseren, de eigenaars, die ik van vroeger ken, trakteren mij op warme chocolademelk, om mijn terugkomst te vieren. Morgen vlieg ik terug naar Nederland, vanwaar ik over een paar dagen weer van start ga, met Faro in Portugal als doel. Gazelle heeft voor deze reis de Marco Polo Goldline geleverd, die ik ga voorzien van Schwalbe-banden en VAUDE-tassen, dus die tocht gaat, wat het materiaal betreft, geen problemen opleveren.
Mocht u, geachte lezer, ook zin hebben om Mongolië te zien, maar fietsen over gravel- zand- en wasbordwegen minder ambiëren, kijk dan op www.tserentours.com Die heeft vast aardige alternatieven om tot in alle uithoeken van het land door te dringen.