Bericht 25
Op de klim van Sort naar de Collado del Cantó kwam ik een Spaanse fietser tegen die vanaf Algeciras door het oosten van Spanje naar Barcelona was gereden en vanaf hier langs de westkant weer terug wilde naar Algeciras. Op de achterdrager reisde zijn hondje mee.
“Perito beschermt me ’s nachts in mijn tent,” zei de Spanjaard. “Als er iemand in de buurt komt gromt hij en aangezien de nachtelijke bezoeker niet weet hoe groot de hond is, misschien wel zo groot als een paard, zal hij het normaal wel uit zijn hoofd laten om kattekwaad uit te gaan halen.
”Een slimme truc! Maar dan zou je op je platte telefoon ook zwaar hondengegrom kunnen zetten, zoiets als dat van een moordlustige weerwolf. Dat scheelt het gewicht van de hond, maar misschien is het wel gezellig zo’n viervoeter als reisgenoot. Wel veel werk, lijkt me en of zo’n beest het geduld heeft om op een dag 100 km lang achterop te zitten is de vraag. De Spanjaard vertelde dan ook dat zijn dagetappes meestal beneden 50 km bleven. We wisselden wat ervaringen uit waarna we weer elk ons weegs gingen.
In de buurt van de pas liep een herder met ruim 800 schapen. Zo’n man moet elke avond bij de stal oppassen niet de tel kwijt te raken.
Op de pas stond het bordje ‘El Cantó’. De hoogte stond er ook bij: 1720,8 meter. Die laatste 80 centimeter suggereerde dat de geodeet zijn werk nauwkeurig had gedaan en er bij het meten niet met de pet naar had gesmeten. Maar anderzijds….. als hij er wél met de pet naar had gesmeten, was het natuurlijk erg slim om die laatste decimaal er achter te zetten, ook al zou hij er tientallen meters naast zitten. Dat zou zijn chef zand in de ogen strooien en die zou dan denken: ‘Tsjonge, wat heb ik een goede landmeter in dienst’, en hij zou hem opslag geven.
Ik daalde af naar La Seu d’Urgell en fietste via Puigcerda en Bourg-Madame Frankrijk binnen. ’s Avonds zette ik mijn tent op Camping Las Closas in het dorpje Err. De eigenaar had blijkbaar een grote affiniteit tot fietsen en fietsers, want ik hoefde niet te betalen.
Er kwam, terwijl ik nog met het opzetten van de tent bezig was, een dijk van een onweerslucht opzetten, maar het bleef bij een dreigement: één harde donderslag, maar geen druppel regen.
Een paar kilometer verderop verdeelde de Col de la Perche het regenwater, dat er gelukkig niet was, tussen het stroomgebied van de Ebro in Spanje en dat van de Tet in Frankrijk, maar beide rivieren monden uit in de Middellandse Zee, dus dit was een verdeling met uiteindelijk toch weer een samenvoeging.
Vanaf Mont-Louis klom de weg naar de Col de la Quillane van 1713 meter, waarna ik een grote afdaling kreeg die me uiteindelijk in de Gorges de St. Georges deed belanden.
Ik zette die avond mijn tent op de Camping Municipal, 4 km ten oosten van Axat en daar leek het door de struiken om me heen alsof ik mij in Centraal Afrika bevond, te meer daar er deze 4e September nauwelijks nog kampeerders waren.
Tussen Axat en Quillan, maar lang voordat die plaatsen bestonden, had de rivier de Aude een prachtige canyon door de rotsen uitgeslepen, die nu de naam ‘Defilé de Pierre-Lys’, draagt.
Ik vervolgde mijn tocht door het dal van de Aude en kwam zo in Alet les Bains waar ik de resten van een oud klooster bezocht. Die zagen er mooi uit. Vrij zeker is het klooster zelf ook mooi geweest, hoewel dat natuurlijk niet helemáál zeker is. Een lelijk klooster kan, als het een beetje mee zit, best wel vervallen tot een mooie ruïne.
In Carcassonne, mijn volgende doel, reed ik om de oude stad, heen. Op de hobbelkeien tussen de buiten- en de binnenmuren van de Cité voelde ik mij een beetje als een middeleeuwse ridder. Als een normale toerist liep ik wat later door de straatjes van de stad, waarbij ik langs de uit de twaalfde eeuw stammende Basilique Saint-Nazaire kwam.
Van Carcassonne reed ik vervolgens over de Montagne Noire en via het plaatsje Lespinasse naar Saint Amans Soult, waar ik op bezoek ging bij Gerard en Marie Bastide. Ik had Gerard in 1993 voor het eerst ontmoet op de Olympus in Griekenland. Daar droeg hij zijn mountain-bike naar de 2911 meter hoge top, om vervolgens fietsend, de afgronden verachtend, weer af te dalen. Dat was een hobby van hem: zijn fiets naar alle grote bergtoppen rond de Middellandse zee sjouwen en dan terug ‘fietsen’, voor zover je het daarbij komende remmnen en slippen ‘fietsen’ kunt noemen. Zo had hij de 4000 meter hoge Toubkal in Marokko ‘gedaan’ en verder de Etna, de Vesuvius en de Stromboli in Italië en nog een heel rijtje meer van dat soort forse knobbels op het aardoppervlak. In mijn boek ‘De poort van de maan’ is die ontmoeting met Gerard na te lezen, alsmede een twintigtal korte verhalen van mijn reizen over de hele wereld.
Ik bleef een paar dagen bij mijn vrienden in St. Amans en vervolgde daarna mijn reis in oostelijke richting met Nice als einddoel. En daar schrijf ik binnenkort weer het een en ander over in deze digi-feuilleton.