Bericht 15
Ik ben alweer een dag of tien terug in Nederland, maar met mijn digiton (digitale feuilleton) ben ik nog maar in Paraná in Argentinië. Ik fiets dus electronisch een stuk langzamer dan mechanisch op mijn Santos. In Nederland is er helaas nog niets gekomen van het bijwerken van mijn digiton aangezien ik het meteen na thuiskomst druk had met de Fiets en Wandelbeurs.
Na die beurs, waarop ik een paar praatjes hield over fietsen in Marokko, lag er een stapel post van ruim drie maanden op me te wachten: een paar leuke kerst en nieuwjaarskaarten, heel wat goede doelen brieven en de gebruikelijke maar uiterst onplezierige blauwe enveloppen met financiële koude douches.
Daar moest ik mij doorheen werken voordat ik met het beschrijven van mijn belevenissen in Zuid-Amerika door kon gaan. Het grootste deel van dat ‘puin ruimen’ , zoals ik die corvee noem, heb ik nu achter de rug en dus kan ik, ongekweld door plichtsbesef, weer aan de slag met mijn digitale inhaalslag.
Ik fietste de licht golvende provincie Entre Rios door en reed bij Colon over de brug over de Rio Uruguay mijn laatste land op deze reis binnen, dat genoemd was naar die rivier, hoewel het omgekeerde ook mogelijk is.
In Uruguay was ik nog nooit geweest, dus ’s avonds kon ik een nieuw land toevoegen aan mijn landen verzameling. Ik had onderweg in Argentinië wilde verhalen gehoord over de enorme regenval van deze zomer in Uruguay en over de overstromingen die daar het gevolg van waren, maar tot mijn geruststelling stond de grensplaats Paysandú niet onder water en scheen de zon allervrolijkst op mij neer. Wel had de rivier het strand, waarvan in toeristen gidsjes trots gewag werd gemaakt, verzwolgen, dus er was duidelijk te zien dat hier en hogerop in het stroomgebied van de Rio Uruguay nogal wat hemelwater omlaag was gekomen.
Over een rustige asfaltweg fietste ik de volgende dag oostwaarts. De route golfde licht door enorme eucalyptus bossen bestaande uit eindeloze rijen lange, dunne, rechte stammetjes. Dit waren productiebossen. Ik heb me laten vertellen dat de bomen tien jaar na geplant te zijn worden gekapt. Verbazend toch hoe snel die bomen groeiden! Echt mooi waren deze bossen niet, maar lelijk vond ik ze ook niet en ze zorgden toch voor veel groen.
De mensen waren op deze route erg gastvrij. Laat in de middag klopte ik aan bij een landhuis om te vragen of ik ergens in de enorme tuin, meer een botanisch park, mijn tent mocht opzetten. Ik kreeg meteen een tuinhuis tot mijn beschikking.
De volgende ochtend bij mijn vertrek gaf mijn gastheer mij een pot honing van een kilogram mee, alsmede een boek Uruguayse poëzie dat zijn vader geschreven had. Nu heb ik al moeite met Nederlandse poëzie, laat staan met Uruguayse, maar voor regenachtige dagen zou het zijn diensten kunnen bewijzen.
Een halve dagreis verder ontmoette ik in Guichon Graciela, een vrouw van 67, wier zoon, zo vertelde ze me, ook reizen op de fiets maakte. Die was door Argentinië en Chili getrokken. Ik moest mee naar haar huis waar ze mijn fietstassen vol laadde met vijgen, sinaasappelen, druiven, bananen, een pot jam en een bonk kaas en als ik haar niet afgeremd had was ze ongetwijfeld doorgegaan met deze weldoenerij tot ik mijn fiets niet meer in beweging had kunnen krijgen.
Ze zei dat ze het fijn had gevonden dat haar zoon op zijn reis zoveel gastvrijheid had ervaren en wilde die blijkbaar aan mij terugbetalen. Nadat ik deze hoorn des overvloeds met veel moeite, maar beleefd, had dichtgedraaid, belde ze de oud-burgemeester van het plaatsje op, want die kende volgens haar de route naar Tacuarembó goed en kon mij nuttige informatie geven. Daarna plaatste ze drie stoelen voor haar huis op het trottoir. Even later kwam de oud burgemeester aangelopen en konden we gedrieën plaats nemen voor deze openlucht route-informatie-bijeenkomst.
De man bleek het gebied inderdaad goed te kennen en beval mij aan de gravelroute over Morató te nemen in plaats van de geasfalteerde hoofdweg over El Eucaliptus. Dat leek mij ook aantrekkelijker. Graciela vergezelde mij op een oude rammelkast tot buiten het plaatsje, maar niet voor mij nog snel 4 sinaasappelen te hebben toegestoken, alsmede een reflecterend hesje, want ik moest vooral oppassen niet van de sokken gereden te worden.
De gravelweg naar Tacuarembó was over het algemeen vrij goed te rijden, hoewel er ook hobbelige trajecten in zaten.
waarvan er één een slimme telefoon bij zich had, waarschijnlijk om de kudde koeien met behulp van GPS op te sporen.
Na 140 km gravel en nog een stukje asfalt kwam ik in Tacuarembó aan waar ik logeerde in Hotel Ford City. Daar was ook een museumpje waar tot glimmends toe opgepoetste Fords uit de jaren twintig en dertig stonden.
Het werd nu tijd om af te zakken in de richting van Buenos Aires, want daar moest ik mijn vliegtuig terug naar Nederland halen. Over dat laatste traject van deze Zuid-Amerika-reis ga ik het in de volgende aflevering hebben.