De Hanen van De Koning

Een olifant op een glazen deur
De uitzichten over de Mekong, op de route naar Chiang Khong, met Laos aan de overkant, worden helaas verknald door bewolking. Later in de ochtend klaart het gelukkig op, waardoor de vele groenschakeringen van de alom aanwezige vegetatie geheel tot hun recht komen en de tocht weer plezierig wordt. Vroeg in de middag rijd ik Chiang Khong binnen, de plaats waar zich de ferry over de Mekong naar Laos bevindt. Mijn plan is om meteen over te varen naar Huay Xai in Laos. Ik zie de huizen en gebouwen al aan de overkant liggen. Bij de afslag naar de ferry bedenk ik me echter, want ik wil eerst nog wat inkopen doen. Daarom sla ik rechtsaf naar het centrum, op zoek naar een levensmiddelenwinkel. Als ik ongeveer 200 meter heb afgelegd, houdt een nogal fors gebouwde toerist in een oranje T-shirt en met een grote witte cowboyhoed op zijn hoofd mij staande door zijn hand op te steken zoals een politieman doet als die ziet dat je in je auto je gordeltje niet om hebt. Ik denk dat hij om een praatje verlegen zit en aangezien zoiets nooit kwaad kan, geef ik gehoor aan zijn verzoek en knijp ik in de remmen.

“Hallo,” zegt hij in het Engels, “Waar ga je naar toe?”
“Naar Laos,” antwoord ik.
“Wanneer?”
“Zo meteen, maar eerst wil ik nog wat koek en een stapel instantsoepjes kopen.”
“We zijn fietscollega’s, want ik reis ook per fiets,” merkt de oranje cowboy op. “Mijn fiets staat in mijn hotel, het goedkoopste van heel Chiang Khong.”
“Mooi?” vraag ik.
“Niet slecht voor slechts 100 baht. Overigens: ik ben van New Mexico. En jij?”
Ik antwoord dat ik uit Nederland kom, waarop de Amerikaan vertelt dat hij ook naar Laos wil, maar pas morgen vertrekt omdat hij nog wat aan zijn fiets moet sleutelen.
“Waar wil je heen in Laos?” vraagt hij.
“Ik neem de weg van Huay Xai naar Luang Namtha. Er is bovendien geen andere weg. Het is een mooie route, een gravelweg met diverse beekdoorwadingen. Ik heb hem tien jaar geleden gereden.”
“Die weg is nu geasfalteerd. De Chinezen zijn druk bezig grote verkeersaders door Zuidoost Azië aan te leggen en die weg naar Luang Namtha wordt een deel van de grote route van Bangkok naar China.”
“Zoiets hoorde ik al van iemand. Jammer dat die Chinezen hier zo druk bezig zijn.”
“Ja, maar luister. Ik weet een veel leukere route. Die loopt eerst een stuk naar het noorden langs de Mekong tot Xieng Kok en buigt dan af naar Muang Sing. Vandaar kun je ook in Luang Namtha komen. Als je zin hebt en vandaag hier blijft kunnen we morgen van start gaan en dat traject samen fietsen.”
Dat lijkt me een goed voorstel, want dat is een nieuwe route voor mij en zo nu en dan een eind met iemand samen fietsen kan best interessant zijn. Morgen verloopt mijn visum van Thailand, dus het zou nog juist kunnen. We schudden elkaar ter kennismaking de hand en ik stem in met zijn voorstel. Hij blijkt evenals de Macedonische Canadees, met wie ik een paar dagen heb opgetrokken, James te heten. Deze fietscollega is dus James II.
“Kun je me op de kaart laten zien welke route je bedoelt?” vraag ik en haal mijn kaart uit de plastic hoes voor me.
“Jazeker,” antwoordt hij. “Laat eens zien.” Hij laat zijn vinger ter oriëntatie over de kaart glijden.
“He,” zegt hij dan. “Bij jou staat die weg er niet op en toch heb ik dezelfde kaart.”
“Misschien een nieuwere druk, want de mijne is minstens 20 jaar oud. Ik gebruikte hem op mijn vorige reis door Zuidoost Azië ook al. Kijk ik heb hem met een rol plakband weer als nieuw gemaakt.” en laat hem de in de zon glimmende stroken zien, die over de vouwen lopen.
“Met plakband komen er geen nieuwe wegen op, maar kom mee naar mijn hotel, dan zal ik je de route op mijn kaart laten zien. Dan kun je ook meteen mijn kamer zien”

Even later is het me duidelijk waarom het kot waarin James logeert de goedkoopste kamer van de stad is: een houten kippenhok op palen in de vorm van een tent, juist iets groter dan mijn tent. Via een gammel laddertje kun je er naar toe. James past er precies in en met wat beleid zijn fietstassen ook nog. Er staat geen bed en ’s nachts moet hij zich niet te bruusk omdraaien in zijn op de grond uitgerolde slaapzak, want dan zou het timmerwerk het wel eens kunnen begeven en zou het hele zooitje naar beneden kunnen tuimelen.
“Als je geluk hebt is er nog zo’n kamer voor jou,” zegt James, terwijl hij met zijn kaart in de hand het wiebelende laddertje af komt.
“Ik zie wel.”
“Kijk, hier loopt de route die ik bedoel,” zegt hij en wijst op zijn kaart een dun lijntje aan. “Hij loopt pal langs de rivier, dus het is vlak. Gravel, maar vlak, dus het zal geen lastig traject zijn. Wat vind je er van?”
“Lijkt me interessant,” zeg ik, “maar soms staan er wegen op de kaart die niet bestaan.”
“En soms staan er wegen niet op die wel bestaan. Deze bestaat wel degelijk. Ik heb hem op Google Earth al helemaal verkend.”
“Dan hoef je hem niet meer te fietsen.”
“In het echt is het leuker.”
“Vooruit, ik ga mee. Lijkt me een goed plan.”
“Zal ik vragen of ze hier een kamer voor je hebben?” vraagt hij, de kaart weer dichtvouwend.
“Ik kijk eerst wel of ik wat anders kan vinden. Zal ik over een uur bij je komen? Dan heb ik waarschijnlijk wel wat gevonden en kunnen we de plannen meer in detail bespreken.”
“Akkoord, ik wacht hier. Dan kan ik ondertussen aan mijn fiets werken.”
Na mijn inkopen vind ik een eindje buiten het centrum een wat netter hotelletje voor viermaal de prijs die James betaalt. Hij zal me wel een decadente kapitalist vinden, wat ik natuurlijk ook ben als ik bereid ben om 10 euro neer te tellen voor een nachtje slapen. Ik zet mijn bagage op mijn kamer en loop door de hal van mijn luxe onderkomen weer naar buiten, althans dat wil ik, maar daarbij loop ik met een dreunende slag tegen een onzichtbaar scherm aan. Enigszins versuft vraag ik me af wat er aan de hand is. Meteen komt de hoteleigenaar, die een beetje Engels spreekt, bezorgd op me afgesneld om te vragen hoe ik me voel.
“Het gaat wel,” antwoord ik nog wat suf, “maar wat is…..”
“Ik heb de deur dichtgedaan,” zegt hij, “Sorry! Misschien heb ik hem te netjes gepoetst.” en daarbij opent hij de smetteloze, moderne glazen deur voor me. “Zal ik de dokter bellen?”

“Nee, ik heb een harde kop, maar zou je niet een paar vogelplaatjes op die deur plakken? Of beter, een grote olifant? Dan lopen uw gasten zich niet meer te pletter als ze er in of er uit willen.”
“We gaan er wat aan doen, dat beloof ik u.”
En dat is dan een van de attracties van een modern schoon hotel. Ik denk dat je in James’ hotel minder kans hebt je te pletter te lopen op een gepoetste glazen deur.
Als ik weer terug ben bij James’ Hilton blijkt mijn fietscollega ondertussen zijn fiets klaargemaakt te hebben voor de reis. Hij heeft een week of twee in Chiang Khong vertoefd, maar nu wordt het voor hem tijd om zijn tocht te vervolgen, zo vertelt hij mij.
“Wat heb je dan al die tijd hier gedaan?” vraag ik.
“Gewerkt in de fietsenzaak van Alan Bate. Die fiets van mij komt bij hem vandaan.” en hij wijst trots naar zijn rijwiel dat tegen het trapje van zijn pittoreske bungalow staat.
“Alan Bate?” vraag ik.
“Ja, ken je die niet?? Foei! Hij staat in het Guinnes-Book of Records voor zijn snelheidsrecord rond de wereld fietsen.”
“Hoe doe je dat?”
“Gewoon hard fietsen, lijkt mij.”
“Ik bedoel rond de wereld fietsen. Zo hier en daar zit er toch een stukje water tussen.”
“Daar zijn regels voor, bijvoorbeeld een minimum afstand, een aantal continenten etc. Ik ken ze niet precies, maar het is vrij nauw omschreven. Ik zal je morgenvroeg, voor we overvaren naar Laos, aan Alan voorstellen.”
Nadat we nog wat organisatorische zaken hebben doorgenomen gaan we elk terug naar ons hotel. Als ik bij het mijne aankom zijn de eigenaar en zijn dochter druk bezig horizontale blauwe stroken op de glazen deur te plakken, 50 cm en 120 cm boven de grond.
“Geen olifant?” vraag ik.
“We konden geen stickers van olifanten vinden, maar met deze stroken zul je niet meer tegen de deur aanlopen” merkt de man op.
Voorzichtig vóór me tastend, hoewel het nog licht is, loop ik naar mijn kamer, maar andere onzichtbare deuren blijven mij bespaard.