Bericht 3
Van de Causse du Larzac, waar ik met mijn vorige bericht ben blijven steken, daalde ik af in de Gorges de la Dourbie. Door de Dourbie stroomopwaarts te volgen kwam ik na 18 km in het plaatsje Nant, waar een van de zeer zeldzame standbeelden staat van Lodewijk XVI (zonder hoofd). Ik heb daar tijdens een vorige reis uitvoerig over geschreven. Drie kilometer buiten Nant op de weg naar St. Jean du Bruel kampeerde ik op een boeren camping.
Op een wandeling vanuit Nant ontmoette ik Bruno Delamarche, een Fransman uit de buurt van Chartres. Hij was in gezelschap van zijn hondje Gwenn, dat hem trouw overal volgde. We raakten in gesprek en spraken af de volgende dag een fietstochtje naar La Couvertoirade te gaan maken.
Gwenn ging mee in een aanhangwagentje en keek zijn ogen uit, naar links en naar rechts, terwijl de wereld aan hem voorbij rolde.
La Couvertoirade is een mooi dorpje uit de tijd der Tempeliers. Nu is het er de tijd van de restauranthouders, souvenirverkopers, kunstenaars en ijscowinkeltjes.
Van Nant fietste ik naar Le Rozier in de Gorges du Tarn en plaatste mijn tent op de camping Les Peupliers, waar ik al eens eerder had gestaan. Bruno volgde in zijn auto.
Het Point Sublime van de Gorges du Tarn was ons volgende doel. Daartoe fietsten we naar Les Vignes, 10 km naar het noorden door de gorge en vandaar omhoog de kloof uit over een fors klimmend weggetje. Na nog enkele kilometers over het plateau gereden te hebben, bereikten we dat sublieme punt. Vrijwel recht beneden ons maakte de Tarn een bocht van 90 graden. Dat leverde twee uitzichten op, een in zuidelijke richting en een in oostelijke richting.
In een dorpje in de buurt werd een avondmarkt gehouden. Daar konden we, na lang wachten door te grote drukte, een paar reuzen pizza ’s bemachtigen, waar we een volledige avondmaaltijd aan hadden.
En er was meer te doen vanuit Le Rozier. Deze keer kozen we voor een wandeling omhoog naar Rocher de Capluc, een imponerende Rotspartij die boven Le Rozier uittorent. Om boven op die rots te komen moest je op het eind over een paar steile ijzeren ladders omhoog klauteren. Gwenn die natuurlijk ook van de partij was kon echter die ladders niet op en daarom gingen Bruno en ik om beurten omhoog, terwijl de ander op de brave hond paste. Een lastigheidje bij die klauterpartij was nog wel dat je je handen bijna brandde aan de metalen ladders die door de zon flink waren opgewarmd. Vijftien meter recht naar beneden duikelen of je vingers branden! Dat was de keuze! Ik koos voor het laatste en dat deed Bruno ook, getuige het feit dat hij zonder beenbreuk of gekneusde ribben weer beneden kwam.
We volgden hierna gedurende vele uren een circuit tussen imponerende rotsformaties door, waarbij Gwenn ons zonder morren volgde.
Na 8 uren lopen waren we terug op de camping. Gwenn, die door voortdurend heen en weer te rennen en alles te verkennen, ongeveer de dubbele afstand had afgelegd, was ’s avonds volledig uitgeteld. Hij kroop in Bruno’s tent en liet zich niet meer zien. Of hij net zo van al die grillige rotsen had genoten als wij was de vraag. Je vraagt je af wat er in het brein van zo’n hondje rondgaat bij het aanschouwen van zulke fantastische landschappen.
De dag na deze wandelexcursie reisde Bruno in zijn auto weer af naar het noorden, richting huis, want zijn vacantie liep ten einde. Ik trok verder in oostelijke richting en daarover zal ik het in bericht 4 hebben.