Blog Zomer 2022 Bericht 5
In bericht 4 was ik gekomen tot op de camping van Murs. Met die camping als uitgangspunt maakte ik een wandeling omlaag in een aardige canyon. Geen Grand Canyon, maar ook geen speeltuin voor kleuters want als je van de rand naar beneden tuimelt kun je je lelijk bezeren.
Op de afdaling naar de bodem van de kloof kwam ik langs de ruïne van een molen waar in het verleden graan vermalen werd. De molen werd in zijn glorietijd aangedreven door water. Nu spoelt het water dat voor de aandrijving zorgde er doelloos langs aangezien de schoepen en het meeste van de molen vergaan zijn. Slechts een paar stukken muur, waar bomen en takken doorheen groeien en klimop zich tegen omhoog werkt, resten nog van de eens zo mooie en ongetwijfeld degelijke molen. De molenaar was ondertussen ook verdwenen, ongetwijfeld al eeuwen geleden, en verder was er geen mens. Ik had de molen en de canyon dus voor mij alleen.
Het was warm in de Provence, lekker warm. Zo nu en dan een hittegolfje doet een mens goed. Regelmatig een hittegolfje is zelfs beter. Geen gedoe met jassen, handschoenen, mutsen en regenpakken. Gewoon fijn fietsen met je petje op en eventueel wat zonnecrème op je oren en armen. Wel is het belangrijk dat je genoeg drinkt. Er zijn mensen die dan een kopje thee drinken, maar dat helpt bij 40 graden natuurlijk net zo weinig als een druppel op een kubieke meter gloeiend staal. Bij 40+ droog je uit waar je bij staat en soms zelfs zonder het in de gaten te hebben. Sommige fietsers zag ik water over hun hoofd gieten voor de afkoeling. Daar wordt je flink nat van en misschien ook wel een beetje koel, maar tegen uitdroging helpt dat natuurlijk niet. Het enige dat werkelijk helpt tegen uitdroging is water en wel in grote hoeveelheden. Een ijskoude cola geeft energie en smaakt na een eind rijden bij tropische temperaturen goddelijk, maar daar kun je geen liters van naar binnen gieten. Dus drink plenty water!!
Wat onder die weerscondities ook wel eens goed kan smaken is een grote ijsco en daar had ik, toen ik langs een cafeetje reed, opeens erge trek in.
“Frank,” zei ik tegen mezelf, “ik ga je trakteren op een grote ijsco.” (Ik gebruik hier het misschien wat ouderwetse woord ‘ijsco’ omdat het gangbare woord ‘ijsje’ in combinatie met ‘groot’ wat merkwaardig aandoet. Net zoiets als ‘Daar staat een geweldig groot huisje’ of ‘Ik rijd in een enorm groot autootje’. En wat denk je van deze: ‘Dat meisje is twee meter vijfentwintig lang en weegt 198 kg’? Het verkleinwoordje lijkt hier niet geheel op zijn plaats.
Maar ik ben taalkundig afgedwaald. Ik had het over mijn plotselinge trek in een grote ijsco. En dus stopte ik bij dat cafeetje en stapte naar de ijscobak die op het terrasje stond. Daar zag ik een Magnum. Magnum staat voor ‘groot’. (Bijvoorbeeld Charlemagne of Carolus Magnus, die bij ons Karel de Grote heet). Dat was precies de grote ijsco die ik zocht. Prijs: 3 euro. Nu wilde het toeval dat er schuin tegenover dat cafeetje een supermarkt stond. Een kort prijsvergelijkend onderzoek bracht aan het licht dat je daar een pak van 4 Magnums voor 2,08 euro kon krijgen. Lang hoefde ik er niet over na te denken om tot de conclusie te komen dat ik beter af was met die laatste mogelijkheid. En dus haalde ik het pak van 4 grote ijsco’s in de supermarkt. Bij de kassa stond een dame voor me met een karretje dat zodanig afgeladen was met voedsel, dat het leek alsof ze twee weeshuizen onder haar hoede had. Ik vroeg of ik met alleen het magnumpakketje voor mocht. Daar had ze geen bezwaar tegen en dus was ik snel klaar. De vrouw had twee kinderen bij zich en aangezien ik geen 4 magnums kon eten bood ik er haar twee aan: “Hier, voor elk kind een!”
“Nee,” zei ze beslist.
“Maar ik verkoop ze niet. Ik geef ze gratis! Voor elk kind één.” Maar ze hield voet bij stuk. Geen ijsco’s voor haar kinderen van een vreemde man!
Buiten ontmoette ik een echtpaar dat nieuwsgierig naar mijn fiets stond te kijken. De man vroeg opkijkend: “Waar zit nu de motor? De batterij zie ik ook al niet. Zit die in de schuine pijp van het frame?”
“De motor zit hier,” antwoordde ik en wees op mijn benen.
“Wat bedoelt u?…… O, nu zie ik het pas! Waarachtig, het is helemaal geen elektrische fiets!! Hoe is het mogelijk!”
Het wordt zo langzamerhand een bijzonderheid als je op een niet-elektrische fiets rijdt. Ik antwoordde dat het enige elektrische aan mijn fiets de kilometerteller was. “Maar de brandstof voor de motor is dit,” voegde ik er aan toe en hield daarbij het pak Magnums als in een reclamefilmpje omhoog. “Wilt u ook wat brandstof? Ik heb hier vier ijsco’s en kan er met deze warmte misschien twee eten, maar geen vier. Dus voor elk van u een Magnum.”
“Nee, dank u. Erg vriendelijk van u, maar u heeft ze met die niet-electrische fiets van u hier in de bergen, harder nodig dan wij.”
“Ik kan er geen vier eten en bij 40 graden is het ook geen goed idee om ijs in mijn bagage te stoppen voor morgen, overmorgen en de dag daar na. Dan worden ze zacht. Toe, neem er toch elk een.”
Na nog wat aandringen accepteerde de man uiteindelijk één van mijn ijsco’s, maar de vrouw was niet in verleiding te brengen met deze lekkernij: “Nee, dank u. Ik word er te dik van, maar u kunt, zo te zien, best wel iets extra’s gebruiken.”
Een man die juist uit zijn auto stapte om boodschappen te gaan doen kon ik ook al niet gelukkig maken met mijn aanbod. Dat herinnerde mij aan een vergelijkbare situatie in de Verenigde Staten, toen ik een dozijn eieren had gekocht, dat een stuk goedkoper was dan een pakje van zes. Ik leurde met de helft van het pak bij wel 4 mensen: “Hier, voor u! Neem lekker mee naar huis! Gratis!”, maar geen mens accepteerde het. Probeer maar eens op straat iets gratis te geven aan een onbekende, hier in onze westerse cultuur! Dan ben je eng. Dan heb je er een slechte of op z’n minst rare bedoeling mee.
En dus stond ik daar met drie Magnums. Ik at er twee van, maar de derde werd me toch echt te veel. Die stopte ik, gewikkeld in mijn trainingsjas, in de linker voortas. Zo hoopte ik Mag nog een tijd koel te houden. Drie kilometer verderop stopte ik om te kijken of Mag nog niet bevangen was door de hitte. Dat was hij wel. Hij viel bijna van zijn stokje. En dat plaatste me voor een dilemma: weggooien of tegen heug en meug opeten? Ik heb, zoals zoveel mensen die juist na de oorlog geboren zijn, van van mijn ouders meegekregen dat je geen voedsel weggooit. En dus at ik, nog juist op tijd, het derde exemplaar van deze traktatie op. Een echte traktatie kon ik het niet meer noemen, maar misselijk werd ik er gelukkig nog net niet van. Ik heb een redelijk sterke maag, maar geheel plezierig voelde het niet aan. En zo eindigde dit Magnumavontuur.
Een paar dagen later reed ik door de Gorges du Verdon de zuidelijke route van Moustiers Sainte Marie naar Castelane, waarbij ik van vele mooie uitzichten genoot.
Waar ik minder van genoot waren de motorrijders die in grote getale over de kronkelende weg langs de kloof kwamen langs scheuren. Er waren zeker ook nette motorrijders die je nauwelijks hoorde, die rustig reden en die van de imponerende natuur genoten, maar velen denderden met loeiend geweld langs, vaak in grote groepen. Hoe sneller en hoe meer lawaai, hoe fijner. De echte helden denderden zó hard en schuin door de bochten dat ze er bijna uit vlogen, waarbij ze juist even met de knie de grond raakten. Een centimeter lager en zo’n ‘held’ zou als een raket de canyon in gelanceerd worden, waarbij hij alles op zijn weg zou meesleuren en verpletteren. Geweldig voor een postume onderscheiding van moed in de vorm van een kruis aan de kant van de weg, maar jammer voor de fietser die zich toevallig in zijn lanceerbaan zou bevinden. Merkwaardig dat er tegenwoordig zoveel regeltjes op elk gebied zijn van wat moet en wat niet mag, maar dat deze vorm van terreur ongestraft blijft. Die motorduivels mogen blijkbaar alles. Of gaan ze te snel voor een agent om ze te bekeuren en zijn ze te gevaarlijk om ze aan te pakken?
Maar ik drijf weer af. Terug nu naar het verhaal. Toen ik na die prachtige, maar niet geheel ongevaarlijke rit door de Gorges du Verdon in Castelane aankwam had ik weer eens trek in een grote ijsco. Ja, mijn Magnumavontuur heeft nog een staartje! Ik stopte bij een plek waar zo’n super-ijs te koop was, maar juist voordat ik de ijsbak open schoof om me voor een bedrag van 3 euro te verwennen – als je op reis bent moet je de euro’s laten rollen, want je leeft waarschijnlijk maar één keer, hoewel dat nooit bewezen is – zag ik 50 meter verderop in de straat weer zo’n supermarkt, waar pakken van 4 stuks te koop lagen, ongetwijfeld tegen een veel lagere prijs. En nu stond ik dus voor Het Grote Dilemma: één Magnum voor 3 euro en daar welverdiend van genieten of 4 Magnums voor 2,08 euro en me daar dan een Magnum-misselijkheid aan vre…. pardon: eten.
Ja, wat nu? Als ik 4 ijsco’s voor twee euro en acht centen kan kopen, ga ik er niet één voor 3 euro kopen, dat zal duidelijk zijn. Anderzijds had ik er deze keer geen zin in mijn maag te overvoeren. Drie was de vorige keer al te veel. Weggooien van delicieuze ijsco’s was natuurlijk taboe en verder had ik ondervonden dat ik niemand een plezier kan doen met overtollige Magnums. Bij al te veel pogingen daartoe zou ik zelfs het risico lopen door de politie te worden opgepakt voor verhoor wegens vreemd gedrag. ‘Misschien is die vreemde snuiter daar bij de supermarkt wel een terrorist!’ zou er gefluisterd kunnen worden, waarna de mogelijkheid bestond dat een waakzame burger 112 ging bellen. Je weet in deze tijd van burgerlijke oplettendheid maar nooit en een vier uren durend verhoor op het politiebureau lokte mij nog minder aan dan een overhoop liggende maag.
Na enige minuten van dralen koos ik voor de derde mogelijkheid: Gewoon doorfietsen zonder Magnum, ondanks dat ik een enorme trek in zo’n stuk superijs had. Met een slok heet water uit mijn bidon fietste ik dit Bericht 5 van mijn bijna eeuwig durende Blog uit. De gedachten van een fietsreiziger kunnen soms verrassende wendingen nemen.
En bij dit magnum-voer voor psychologen wilde ik het voor nu laten, maar niet alvorens te melden dat ondertussen mijn nieuwe boek over mijn reis per fiets door het land van de Maya’s, met als titel ‘Een duizend meter hoge kerstboom’, is verschenen bij uitgeverij Elmar. Als bewijs hiervan de foto’s 8 en 9. Het boek ligt ondertussen in uw boekhandel, hopelijk naast de kassa en wel op dezelfde manier gestapeld als op foto 8, maar dan tweemaal zo hoog.
Als toegift, omdat de lezer zich deze keer door onfatsoenlijk veel tekst zonder plaatjes heeft moeten worstelen, volgen hier nog een paar foto’s uit dat nieuwe boek.
Als extra toegift (het kan vandaag bijna niet op!) een korte passage uit dat boek met nóg twee plaatjes:
Zaculeu onder een dikke laag cement.
De oude Mayastad Zaculeu werd in 1525 door de Spanjaarden onder aanvoering van Gonzalo de Alvarado veroverd. Later raakte het in verval en stonden de oude piramides, forten en andere gebouwen te verpieteren onder invloed van weer en wind. In de jaren veertig van de vorige eeuw bemoeide de United Fruit Company zich er echter mee. Ze smeten er wat geld en veel beton tegenaan, zodat na deze rigoureuze ‘restauratie’ alles dik onder een gloednieuwe beschermlaag van cement zat. Hierna konden regen, wind en kwaadwillende lieden de boel niet verder ruïneren. De ruïnes konden (en kunnen!) er na deze ‘opknapbeurt’ weer flink wat millennia tegen. Mooi geregeld! Als hier over vijftig miljoen jaar een ruimteschip van een andere planeet landt, zullen de astronauten die daar uit klauteren blij verrast zijn een bijna puntgave Mayastad aan te treffen, als Tikal, Palenque, Toniná, Chichen Itza en vele andere allang tot gruis vergaan zijn. Ze zullen dan wel een paar jaar flink moeten bikken en hakken om al dat 20ste eeuwse beton er weer af te krijgen, maar dan hebben ze ook wat moois! Dan kunnen ze thuis over de wonderlijke Mayawereld vertellen en er prachtige foto’s van vertonen. Heel plezierig en interessant voor de bevolking van die verre planeet, maar jammer voor ons aardbewoners van het derde millennium, dat wij er niets aan hebben. Voor ons blijven de echte piramides en andere monumenten van Zaculeu verborgen onder die dikke betonnen bunker. De metselaars van de Fruit Company hebben er echter wel voor gezorgd dat de vormen van de gebouwen bewaard zijn gebleven en als je nu maar flink je best doet, je voor te stellen hoe ze er in de tijd van de Maya’s hebben uitgezien, kan het toch nog een machtig interessante plek worden.
Mede door de grote rust die hier heerste, in tegenstelling tot in Huehuetenango, hier zes kilometer vandaan, waar ik juist doorheen was gefietst, was het toch een plezier er op deze eerste kerstdag een uur of twee rond te lopen. Een erg aangenaam zonnetje droeg in niet geringe mate bij tot dit plezier.
Volgens een bord dat bij de grote piramide stond, is hier niet zo lang na de restauratie een Tarzan-film opgenomen. Daarin speelde Johnny Weissmüller, een Amerikaan, de hoofdrol. Hij werd in 1904 in Roemenië geboren en was in de jaren twintig van de vorige eeuw een van de topzwemmers van de wereld. Hij won vijfmaal Olympisch goud en in de VS tweeënvijftig maal op diverse afstanden de nationale zwemkampioenschappen. Wereldrecord na wereldrecord sneuvelde onder het geweld van zijn door het water malende armen en benen. Na zijn zwemcarrière begon hij aan zijn Tarzan-werk. Hij slingerde zich van 1932 tot 1948 aan lianen door maar liefst 12 Tarzan-films, waarbij hij de meest geweldige huzarenstukjes uithaalde en Jane, een in de jungle verdwaalde jonge vrouw, menigmaal uit de klauwen van verscheurende wilde dieren en boosaardige lieden redde.
Bij een chips- en pindaverkoopstertje kocht ik een plastic bekertje pinda’s en zette me daarmee bovenop de piramide. Op dit soort bijzondere plaatsen smaken pinda’s toch anders dan die thuis uit de supermarkt, zelfs terwijl je kijkt naar een documentaire over de Maya’s.
En met deze foto eindigt dan toch echt bericht 5. Maar bericht 6 is in aantocht, dus wees alert!