Ik was in mijn vorige bericht (nr. 5) gekomen tot waar ik mijn tent uit de wind naast een ger had opgezet. Daar kwamen twee kinderen naar binnen kijken, om te zien wat ik allemaal aan het uitspoken was. Het beloofde een koude nacht te worden, omdat ik nogal hoog zat en de hemel helder was. Daarom trok ik drie lagen kleren aan en kroop ik in mijn dikke Vaude-slaapzak, die geschikt is om de nacht boven op de Everest door te brengen. Tot mijn verbazing had ik het niet koud, ondanks het feit dat de temperatuur die nacht tot beneden het vriespunt daalde. En dat op 25 juni, dus slechts 4 dagen na midzomer!
Ik kreeg de dag nas die koude nacht wat klimwerk over een pas, gevolgd door een lange geleidelijke afdaling. In een eethuisje langs de weg nam ik een maal van rijst, gebakken ei en deegbal met boter, alles koud, maar redelijk voedzaam. Verkwikt en gesterkt kon ik daarna weer voort over een zandspoor in de richting van Tariat.
Tariat, waar ik in de middag aan kwam, bleek een groot dorp te zijn, althans naar Mongoolse maatstaven. Aan een vulkanisch meer (Terhiyn Tsagaan Nuur), daar dichtbij, bevond zich een ger kamp met een hotel. Dat hotel was gloednieuw, maar de sloten aan de deuren waren al kapot en het toilet was een kot in de tuin. Stromend water was er niet, maar stilstaand water wel. Dat zat in een bak buiten. Dus toch wel relatieve luxe, hier en daarom nam ik er een kamer.
De volgende dag regende het, maar om 11 uur werd het droog en daarna kwam zowaar de zon van achter de wolken vandaan. Daarom ging ik een wandeling maken in het vulkanische nationale park van Tsagaan Nuur. Ik klom naar de top van Horgo, een kleine krater, vanwaar ik een mooi uitzicht had over een groot lavabed met op de achtergrond Terhiyn Tsagaan Nuur, een vulkanisch meer op 2060 meter hoogte.
Ik daalde af naar het lavabed en stak daar vervolgens dwars overheen, wat niet meeviel, want gestolde lava is lastig om over te lopen. (Niet gestolde lava overigens nog lastiger, maar omdat de uitbraak van de vulkaan al lang geleden plaatsvond, was de lava ondertussen geheel afgekoeld).
In Tariat vond ik tot mijn grote verrassing een Fast Foot-tent. Daar hoopte ik een zak patat te kunnen bemachtigen, maar helaas bleek dit ‘restaurant’ dicht te zijn. Dicht in de zin van dichtgetimmerd. En dus warmde ik na afloop van de wandeling, als avondeten, een pakje instant-noodles op.
Op weg naar mijn volgende bestemming werd ik de volgende dag aangehouden door een man en een vrouw met een motorfiets. De man wees naar de achterband van zijn motor en kneep er vervolgens veelbetekenend in. De band gaf onbehaaglijk veel mee, waaruit ik de conclusie trok dat hij lek of in ieder geval te zacht was. Met dit symbolische gebaar wilde hij mij hoogstwaarschijnlijk duidelijk maken, dat hij mijn fietspomp nodig had. Ik overhandigde hem de pomp in de hoop dat de band niet lek zou zijn, want dan zou ik waarschijnlijk met mijn bandenlichters aan de gang moeten gaan om de buitenband te lichten. Zoiets resulteert meestal in het krom buigen van de lichte lichtertjes zonder dat de band een krimp geeft en daar zouden deze mensen niets mee opschieten. Gelukkig bleek de band onder het pompen hard te worden, dus ofwel de band was nog goed, ofwel hij had een dermate klein lek, dat de mensen waarschijnlijk hun bestemming met deze hoeveelheid lucht konden halen.
Verderop werd ik opnieuw aangehouden, deze keer door een Mongoolse familie met een grote vierwielaangedreven jeep. Tot mijn opluchting hoefde hier niet gepompt te worden, maar werd ik uitgenodigd voor de thee. Ik kreeg zelfs een uitklapstoeltje aangeboden, een grote luxe!
Tot een echt geanimeerd gesprek kwam het, door mijn beperkte kennis (eigenlijk nul komma nul) van het Mongools niet. Een van de vrouwen bleek echter Zweeds te spreken. Ze dacht dat ik dat wel zou verstaan, want Zweden en Nederland liggen tegen elkaar aan, als je het vergelijkt met de afstand van Zweden naar Mongolië. Mijn Zweeds was (en is) echter net zo nul komma nul als mijn Mongools. Ik probeerde het in het Fries (want Friesland ligt dicht bij Zweden), waarin ik één zin en vijf woorden kan zeggen, toch oneindig veel meer dan onze gemeenschappelijke kennis van het Zweeds en het Mongools, maar dat verstonden zij weer niet, evenmin als Nederlands en Steenkoolduits, waarin ik een zekere woordenschat rijk ben. Maar toen bleek een van de anderen Engels te spreken, helaas niet meer dan mijn Fries, maar toch kwam daarmee een eenzijdige dialoog, dus eigenlijk meer een monoloog, tot stand. Ik kon in ieder geval in redelijk vloeiend Engels vertellen over mijn reis, maar erg vloeiend verstonden deze mensen dat niet. Toch is zo’n eenzijdig gesprek een heel stuk meer dan alleen maar vriendelijk lachend naar elkaar kijken, aangevuld met nogal loze armgebaren.
Na de thee klom ik weer op de fiets, zwaaide naar de mensen en vervolgde mijn tocht in de richting van Ih-Uul.
Tot hier en wel verder, maar niet in deze aflevering van mijn digi-ton. Tot de volgende keer.