Bericht 10.
Ik was met mijn laatste bericht (9) blijven steken op de camping van Pont-et-Massène, vlak bij Semur-en-Axois. Bij mijn vertrek vanaf die camping reed ik nogmaals door het fraaie stadje Semur, waarbij ik het niet kon nalaten om, hoewel ik er de dag daarvoor al stapels foto’s had gemaakt, toch nog eens mijn camera te trekken voor een extra plaat.
Vandaar nam ik de departementale route (D954) naar Venaray-les-Laumes, waar ik enkele kilometers bij Alesia vandaan zat, de plek waar in 52 v.Chr. de grote beslissende slag plaats vond tussen de Romeinen onder aanvoering van Julius Caesar en de Galliërs onder Vercingetorix. Tweeduizend eenenzeventig jaar na die slag kwam ik daar op weg naar Sicilië langs. Ik heb er toen uitgebreid rondgekeken en er op deze blog verslag van uitgebracht en daarom liet ik het deze keer rechts liggen en vervolgde ik mijn weg over een Voie Verte (fietsroute) langs het Canal de Bourgogne richting Montbard.
Iets voor Montbard sloeg ik rechtsaf en wierp nog even een blik door de poort van de Abdij van Fontenay, een uit het jaar 1118 stammend klooster dat ik vorig jaar al uitputtend heb bezichtigd.
Na die blik fietste ik verder over kleine weggetjes en door enkele dorpjes naar St. Germain le Rocheux. Daar trof ik een erg gastvrije familie, bij wie ik mijn tent in de tuin mocht zetten. Ik kon ook meteen aanschuiven aan de op het bordes geplaatste en gedekte tafel, want het avondeten was juist klaar. Mijn gastheer vertelde me onder het eten dat hij hier geboren was. Dit was zijn ouderlijk huis, dat hij nu als vakantiehuis gebruikte. Hij woonde met zijn gezin in Normandië, dus als ik nog eens in die contreien terecht zou komen…… Ja, zo groeit gestaag de lijst van vrienden en logeeradresjes in Frankrijk.
De volgende dag was het bewolkt en toen ik door het dorpje La Chaume reed begon het te regenen. Ik vond gelukkig snel een afdakje en terwijl ik daaronder een stuk brood stond te eten, zag ik dichtbij een mooie, oude Franse wegwijzer-paddenstoel. Die stond de weg te wijzen in allerlei richtingen, onder andere naar Dancevoir, waar ik heen moest. Wegwijzers van dat type zijn zo langzamerhand bijna allemaal verdwenen: kapotgereden, aan puin geslagen, vervangen door modern spul of meegenomen door verzamelaars om ze in hun voortuintje of op zolder bij de rest van de collectie curiosa te plaatsen. Een enkele keer zie ik nog wel eens zo’n prachtige champignon en dan schiet ik er een kiekje van.
Epinal was mijn volgende doel. Ik kwam daar twee dagen na het schieten van bovenstaande kiek aan en bezocht ’s middags de ruïnes van het oude kasteel boven op de heuvel. Vandaar had ik een uitzicht over de stad, dat een beetje tegen viel omdat er nogal wat lelijke gebouwen in de benedenstad stonden. De ruïnes waren echter wel het bekijken waard.
Een andere bezienswaardigheid in Epinal was het Musée de l’Image. Hier werd in het jaar 1796 een drukkerij opgericht (nu dus het museum) waar vellen met gekleurde strips (op elk vel een kort geïllustreerd verhaal) werden gedrukt. Dit waren misschien wel de eerste stripverhalen in ons universum, hoewel sommige rotsgravures op diverse plaatsen in de wereld uit veel langer vervlogen tijden daar mogelijk aanspraak op zouden kunnen maken. Maar hier werden voor het eerst strips gedrukt op papier, nog lang voordat Walt Disney met Donald Duck en Mikey Mouse aan de slag ging.
Voor mij als stripverhalenverzamelaar was de forse omweg, die ik moest maken om dit museum te zien zeer de moeite waard. Een stuk tijdrovender dan die omweg was dat het museum de dag na mijn aankomst in Epinal, de dag dus die ik had uitgetrokken om dat museum te bezoeken, gesloten was. Daarom moest ik een dag wachten, voordat ik er naar binnen kon. En dus reed ik nog maar een extra dagje rond in de omgeving.
Er waren eigenlijk twee musea van de Imagerie: een waar je vele oude prenten en boeken kon bekijken, die hier gedrukt waren en het andere waar de oude drukpersen uit de begintijd van de Imagerie stonden. Bij dat laatste kreeg ik een elektronisch tablet mee met oortelefoons waardoor ik naar keuze in het Engels of Frans uitleg kreeg over de diverse drukpersen en het procedé van kleurendrukken. Bij elk apparaat stond een nummertje en als je op je tablet op dat corresponderende nummer drukte, begon de (het?) tablet via de oortelefoon Frans of Engels te ratelen. Dat leek allemaal uiterst eenvoudig en comfortabel, maar in de praktijk bleek het toch niet zo mee te vallen, want natuurlijk zaten er weer digitale adders onder het gras, trucjes die kinderen van 10 jaar begrijpen, maar die mij ontgingen, waardoor ik weer eens enorm aan het haspelen was. Ondanks dat was het toch een interessant museumbezoek.
Van Epinal volgde ik de Voie Verte (fietspad) langs de Moezel via Charmes, Nancy en Pont-a-Mousson naar Metz, waar weer flink wat mooie gebouwen te zien waren.
Via Luxemburg reed ik terug naar Nederland. In Maastricht logeerde ik bij Jos, een fietsvriend, die ik in 1993 heb ontmoet in Albanië en met wie ik sindsdien contact heb gehouden. Met twee andere vrienden wandelden we naar de Sint Pietersberg, waarbij we ook de mergelgroeve bezochten.
Van Maastricht was het nog een stukje rijden naar mijn woonplaats Doldersum in Drenthe. Daar aangekomen moest ik mij, zoals na elke reis, door een rijstebrijberg post (leuke en vervelende) heen werken, waarna ik de laatste hand kon leggen aan mijn boek ‘De magische vijfduizendmetergrens’ dat kort geleden is uitgekomen. (Zie op deze website onder ‘Mijn boeken’)
En hiermee was de zomerreis 2020 ten einde.
Een winterreis 2020-2021 zit er vanwege de coronabeperkingen en gevaren helaas niet in, dus moet u een digitaal feuilleton daarover ontberen. Ik probeer echter van voorgaande reizen een fictieve winterreis samen te stellen waarmee ik u op deze website de winter door hoop te helpen, totdat ik er komende zomer weer opuit kan trekken, de wijde wereld in.
Ik besluit met al mijn lezers en lezeressen prettige kerstdagen te wensen en een gelukkig nieuwjaar.