OVER DE MOOIWEER PAS

Bericht 2.

Vanuit Le Puy en Velay, tot waar ik in mijn vorige bericht ben gekomen, wilde ik een leuke tour door het Massif Central gaan maken, maar het weer was zodanig slecht dat ik besloot voorlopig de Rhone-delta op te gaan zoeken om eindelijk de zon te zien. Daarom fietste ik zo snel mogelijk een stuk naar het zuiden. Ik kwam tegen de avond, onder een zwaar wolkendek, in het plaatsje St. Cirgues en Montagne aan, waar zich gelukkig een camping bevond, zodat ik niet met dreigende regen een plek voor mijn tent hoefde te gaan zoeken. Op een bord bij de ingang van de camping stonden de tarieven aangegeven. Forfait voor twee personen met auto en grote tent of caravan: 13 euro. Ik vroeg aan de eigenaar, een vrolijke kerel, die mij joviaal ontving, hoeveel mij de overnachting zou kosten (1 persoon met fiets en kleine tent).

            “13 Euro” antwoordde de man.

            “Dat is voor twee personen,” antwoordde ik, “maar ik ben alleen.”

            Ik heb zelden de stemming van iemand sneller zien veranderen dan van deze ‘joviale’ kerel. Hij draaide zijn rug met een ruk naar me toe en gromde: “Ga dan in het bos kamperen. Dat is gratis.”

            Als hij op de vriendelijke manier, waarop hij mij juist daarvoor ontvangen had, het een of andere flutverhaal had opgehangen, zo in de trant van dat het leven van de campingeigenaar in deze corona-tijd zo moeilijk was en dat hij alle zeilen moest bijzetten om niet te verhongeren, had ik hem gewoon die 13 euro betaald, waarna ik snel, vóór de regen, mijn tent zou kunnen opzetten. Nu, na dit rauwdouwer- antwoord, waarmee hij met groot succes zijn geweldige jovialiteit wist te camoufleren, had ik er natuurlijk totaal geen zin meer in om deze misantroop nog een seconde langer te zien. Daarom reed ik het plaatsje in, waarbij ik de eerste druppel al voelde vallen. Er was een hotel en daar vroeg ik naar de prijs van een kamer. Die bleek 45 euro te zijn. Ik bood 30 euro. Daar was geen sprake van maar voor 40 euro kon ik de kamer krijgen.

            En wat doe je in zo’n geval: Je tent opzetten terwijl het begint te regenen, bakzeil halen bij Rauwdouwer de Grote van St. Cirgues of 40 euro’s neertellen?  Met AOW kun je smijten met geld en in je doodskleed zitten geen zakken, heb ik wel eens van een wijsgeer gehoord, maar het hangt er natuurlijk maar van af wat voor een doodskleed je voor jezelf laat maken. Daar had ik nog nooit over nagedacht en dat vond ik eigenlijk ook geen leuk onderwerp om me tijdens een fietsreis mee bezig te houden. En daarom koos ik zonder veel aarzelen voor de laatste mogelijkheid, telde de 40 euro uit en genoot voor het eerst deze tocht de luxe van een hotel.

            De volgende dag miezerregende het, maar ik wist dat een klim van 6 km mij scheidde van een pasje, waarna het alleen maar dalen was via Aubenas naar Vallon Pont d’Arc aan de Ardeche. Daar moest het weer beter zijn, leek mij en inderdaad zag ik na die 6 km gezwoeg in de regen de wolken voor me uit breken. Ik reed zoals ik verwacht had de zon tegemoet. Iets buiten het dorpje Salavas, dicht bij Vallon Pont d’Arc vond ik onder een vriendelijk zonnetje de eenvoudige maar gezellige camping, waar ik vorig jaar ook heb gestaan met mijn tent. De eigenaar was totaal het tegenbeeld van Rauwdouwer de Grote en zei, zodra hij mij zag naderen: “U was hier vorig jaar ook.”

            “Herkende u mij aan mijn pet?” vroeg ik.

            “Aan alles,” was zijn antwoord. Ik hoefde zelfs de 7 euro voor de overnachting niet te betalen en kreeg ’s avonds nog een bord eten van zijn compagnon.

            Door de Gorges de l’ Ardeche fietste ik naar de Rhone-delta. Om dit stuk proza wat op te fleuren laat ik hier een paar kleurenfoto’s volgen. Mogelijk stonden er in mijn blog van vorig jaar vergelijkbare plaatjes, maar foto’s van deze gorges blijven altijd mooi.

Foto 1: De Pont d’ Arc in de gorges de l’ Ardeche. In de verte achter de natuurlijke brug over de Ardeche hangen de wolken waaraan ik ontsnapt was door richting de Rhone-vallei te rijden.
Foto 2: Een blik vanaf een van de vele uitzichtpunten op de Ardeche.
Foto 3: Een van de gave meanders van de Ardeche
Foto 4: Het Middeleeuwse kasteel van Aiguèze aan de Ardeche, dicht voor de plek waar de Ardeche in de Rhône stroomt.

Ik had het mooie weer gevonden en aangezien dat bestendig leek, waagde ik mij weer in westelijke richting van de Rhône af. Via Florac kwam ik in Sainte Enimie in de Gorges du Tarn. Ik maakte er een aardige wandeling, waarbij ik steeds mooie uitzichten had op het plaatsje en de Tarn.

Foto 5: Blik op Sainte Enimie.
Foto 6: Nog een blik op Sainte Enimie en tevens op de door de gorge slingerende Tarn.

’s Avonds op de camping ontving ik een onverwachte e-mail van Andries Menger, de man met wie ik enkele jaren geleden vier maanden door Namibië heb gefietst. (Zie mijn boek: ‘Drie kameleons’). Hij schreef in die mail dat hij, tegen zijn oorspronkelijke plan in om door Duitsland te gaan fietsen, voor Frankrijk had gekozen, omdat de corona-regels daar soepeler waren dan bij onze oosterburen. Hij zat op de camping van Le Rozier, dus slechts een halve dagetappe bij mij vandaan. Daarom fietste ik de volgende dag door de Gorges du Tarn naar Le Rozier op zoek naar mijn fietsmakker van Namibië.

Foto 7: Rots in de vorm van een toren in de Gorges du Tarn.
Foto 8: Een andere rots met een tunneltje er door, ook in de Gorges du Tarn. Misschien heb ik vorig jaar van ongeveer dezelfde plek die rots gefotografeerd. Voor de echte diepgravers een leuke puzzel om dat uit te zoeken en de foto’s eventueel te vergelijken.
Foto 9: Indrukwekkende rotswand langs de weg naar Le Rozier.

Volgende keer mijn ontmoeting met Andries en het vervolg van mijn Frankrijk-reis.