Bericht 23
De N-240 naar Jaca was een beroerde weg voor de fietser: niet echt smal, maar wel te smal voor het vele verkeer dat er op zat en daarom eigenlijk toch wél echt smal.
Die beroerde weg was, volgens een groot bord er naast, tevens de Camino de Santiago, de beroemde pelgrimsroute naar het graf van de heilige Jacobus in Santiago de Compostela. Onderaan het bord las ik: ‘Itinerario cultural Europeo’. Als je er zoiets bij plaatst, moet je mijns inziens toch zeker met een wat betere weg op de proppen komen. Een fiets- en wandelpad er naast is wel het minste, waarvoor je op zo’n traject als overheid moet zorgen!
Je zult toch als pelgrim langs dit stuk ‘ronkend en dampend asfalt’ moeten lopen! Waar blijven dan de diepe overpeinzingen, die er op zo’n bedevaartstocht bij horen? Hier en daar liep er een voetpaadje parallel aan de weg en een eindje daar vandaan. Daar maakte ik steeds dankbaar gebruik van want elke meter van dit asfalt, die ik kon vermijden, was winst. Die paadjes waren een stuk leuker, maar tevens heel wat lastiger voor de fietser en ik moest dan ook herhaaldelijk van de fiets om te duwen.
Onderweg kwam ik door het dorpje Santa Cilia. Met mijn Santos-fiets, die ik de San Francisco heb gedoopt er tegenaan en het blauwe bordje van de Camino de Santiago er naast, kon ik dit aardige plaatje ‘De Drie Heiligen’ schieten.
Misschien wel dankzij de drie heiligen, maar waarschijnlijker door uiterst defensief te fietsen en steeds op tijd de berm in te koersen, kwam ik zonder kleerscheuren en blik- en aluminiumschade in Jaca aan, waar de Camino naar het noorden afboog, of beter gezegd: vanuit het noorden op de gevreesde N-240 uit kwam. Vanaf hier werd de weg voor mij (nu N-330) naar Sabiñanigo een stuk plezieriger door zijstroken en minder verkeer. Via Biescas en de Puerto de Cotefablo, een pas van 1423 meter, kwam ik in Torla terecht, waar ik mijn tent op de camping zette. Van daaruit bezocht ik de volgende dag het nationale park van Ordesa. Dat was sinds mijn vorige bezoek, jaren geleden nogal veranderd. Niet de bergen en niet de prachtige canyon, maar wel het toerisme. Dat laatste was in die jaren zo sterk gegroeid, dat je met je eigen vervoermiddel het park niet meer in mocht in verband met opstoppingen en luchtvervuiling. Zelfs de fiets was daar niet toegestaan, hoewel die zo schoon is als de bergbeekjes alom en je daar moeilijk verkeerschaos mee veroorzaakt. Om de toestroom van bezoekers binnen de perken te houden was er bij het fraaie Pyreneeën-plaatsje Torla een enorme parkeerplaats aangelegd. Vandaar kon je ca. 9 km mee met een pendelbus naar Pradera de Ordesa, een weide beneden in de canyon van de Rio Arazas, waar vroeger de parkeerplaats was. Van hieruit kon je dan allerlei wandelingen gaan maken. Verder was er besloten dat er niet meer dan 1800 mensen tegelijk in het park mochten zijn, dus als dat aantal bereikt was (te controleren via de pendelbussen, waar ongeveer 50 personen in konden plaatsnemen), moest de volgende bus wachten totdat er weer een bus uit het park kwam.
Hoewel ik er de volgende dag vroeg bij was, stond er al een rij bezoekers te wachten, groot genoeg om anderhalve bus mee te vullen. Gelukkig was het park uitgestrekt en verspreidde de groep aangevoerde toeristen zich vrij snel, zodat ik niet het idee had me in de spreekwoordelijke Kalverstraat in Amsterdam te bevinden. (Hierbij moet ik aantekenen, dat ik Amsterdam niet goed genoeg ken om me die straat voor de geest te halen. Misschien loopt daar wel geen mens en is de vergelijking dus fout.) Ik klom meteen over een steil voetpad tegen de zuidelijke canyonwand omhoog, vanwaar ik een prachtig uitzicht had over het dal en de tegenoverliggende bergketen, die de grens met Frankrijk vormt.
Vanaf het pad was in de verte ook de Brecha de Rolando te zien, een kloof in de bergketen op de grens van Frankrijk. Volgens een legende was de legeraanvoerder Rolando tijdens de Reconquista van Spanje met zijn mannen op de vlucht voor de Moren en werd tegen die rotswand in het nauw gedreven. Er was geen uitweg, maar geen nood: Rolando hief zijn geweldige zwaard hoog op en sloeg vervolgens die bres in de rotswand, waardoor hij en zijn leger naar Frankrijk konden ontsnappen. Zo gaat dat in legendes.
Over het pad langs de zuidelijke canyonwand liep ik naar het einde van het dal waar zich de bijzondere Cola de Caballo bevond, een waterval die er uitzag als de staart van een paard.
Via het makkelijke pad door het dal liep ik terug naar de Pradera, waar evenals die ochtend, weer anderhalve buslading toeristen stond te wachten op de pendelbus, nu terug naar Torla.
Aangezien ik de tijd zo langzamerhand in de gaten moest gaan houden in verband met mijn terugvlucht van Nice naar Eindhoven, bleef ik slechts één dag in Torla en vervolgde ik mijn tocht de volgende dag richting Ainsa.
Zie voor het vervolg van dit feuilleton bericht 24, dat nog niet bestaat, maar waar ik over enkele dagen aan ga werken.