Bericht 7
Voorbij het zoutmeer, waar ik in mijn vorige bericht over schreef, sloeg ik rechtsaf van de grote weg naar San Rafael en kwam na een kilometer of 20 in het dorpje El Nihuil, gelegen aan de Cañon del Rio Atuel. Ik bleef daar een dag en klauterde een groot deel van die dag tussen de grillige rotsformaties van de kloof rond, waarbij ik geen mens tegen kwam. Een enkele toerist liet zich nog op het uitzichtpunt, vlak bij het dorp zien, maar daar bleef het bij. Daar voorbij was het ‘gevaarlijk’, ‘moeilijk’, ‘vermoeiend’ , ‘ver’ en vooral ‘heet’. En dus had ik het rijk voor mezelf alleen, waarbij dat gevaarlijke, moeilijke, vermoeiende, verre en hete allemaal reuze meeviel en het vooral mooi en spectaculair was.
De volgende dag daalde ik over een gravelweg af in de kloof en reed 28 km lang door een bij elke bocht veranderende wereld van stenen, rotsen een reusachtige canyonwanden. Het was alsof ik een supernatuurfilm zag, geprojecteerd op een driedimensionaal scherm, waarbij de bioscoop tot 35 graden verwarmd werd en de vloer werd geschud om de indruk te wekken dat ik het allemaal zelf meemaakte, alsof ik er middenin fietste over een hobbelweg. Ja, het leek net een geweldige realistische film. Het was allemaal net echt! Nee, sterker: het wás echt!
En nu komt het merkwaardige: deze route waar ik nu zo enorm van genoot en die ik hoogstwaarschijnlijk nooit zal vergeten, omdat ik me nu eenmaal alle geweldige dingen blijf herinneren, heb ik 19 jaar geleden ook gefietst en daar herinner ik me níéts meer van en ook herkende ik niets van de kloof. Er stond me alleen heel vaag van bij dat hier iets bijzonders was, maar wat wist ik niet meer, toen ik er deze keer aan begon. In mijn dagboek van het jaar 2000 las ik alleen ‘mooie canyon’ en verder niets. Wel stond er bij dat het die dag zwaar bewolkt was en dat het zo nu en dan regende. En dat verklaart bij mij alles. Ik heb zon nodig om landschappen op hun juiste waarde te kunnen schatten en om er van te genieten. Voor mij staat of valt een natuurgebied met de zon. Dat is een handicap, maar wat doe je er aan? Iemand suggereerde me een gele zonnebril op te zetten, zodat je bij de somberste en meest miserabele bewolking toch alles in het zonlicht ziet baden. Bij mij werkte het niet. Het was nep, zoals een parkje van 20 bij 20 meter met een paar bomen er op, midden in een grote stad en dan proberen te denken dat je je in het Amazonegebied bevind.
Misschien moet ik er eens met een psychiater over praten, maar liever zoek ik met behulp van het Grote Klimatenboek de echte zon op.
Aangezien ik veel rondkeek en een flinke serie foto’s schoot, vorderde ik maar langzaam, maar dat wás niet erg ( dacht ik!). Met name voor dit soort dingen maakte ik deze reis.
Na 28 km door de canyon gereden te hebben, klom de weg er via een stel bochten uit, waarna ik op een golvend plateautje kwam. Tijdens deze klim betrok het weer dat tot dan toe prachtig was geweest. Het begon ermee dreigend uit te zien en in de verte rommelde de donder al en zag ik zo nu en dan bliksemflitsen langs de inmiddels paars geworden hemel klieven. Ik hoopte het plateau snel te verlaten en dat moest ook kunnen, want aan de andere kant wachtte mij een flinke afdaling naar een stuwmeer in de Rio Atuel met daarachter het plaatsje Valle Grande, waar ik onderdak hoopte te vinden.
Maar helaas…. Ik had achteraf gezien te veel getalmd in de canyon en dat brak me nu op. Knetterharde donderslagen dreunden om me heen en imposante maar beangstigende flitsen begeleidden die slagen. Of eigenlijk was het omgekeerd: de dreunen begeleidden, of volgden op, de flitsen. En het zijn de flitsen die het kwaad aanrichten, niet de dreunen. En daaruit volgt dat je voor de dreunen niet bang hoeft te wezen, want als je die hoort is de flits al geweest. Maar dan hangt de volgende flits weer als een zwaard van Damocles boven je hoofd en heb je dus alle reden om toch bang te zijn. En dat was ik, want het ging ontzettend te keer.
In het heetst van dit noodweer stopte er opeens een grote bus met toeristen naast me. De chauffeur beduidde me met fiets en al in te stappen. Dat idee stond me niet aan, want als ik fiets, fiets ik alles. Meerijden is smokkelen en daar houd ik niet van. Van een blikseminslag in mijn mooie maar bezweette Schwalbepet houd ik nog minder hoewel ik geïsoleerd van aarde op mijn rubberen Schwalbe banden reed. Maar hoe goed die banden ook mogen zijn, bestand tegen dergelijk natuurgeweld zijn ze niet en dus was de beslissing in een flits (om maar in stijl te blijven) gemaakt. Met de hulp van drie gidsen wurmde ik de loodzware breed beladen fiets het smalle trapje van de bus op en plaatste ik hem in het gangpad. Theoretisch paste hij er niet in maar met een dergelijk onweer wordt de theorie door de practijk achterhaald. De gids vroeg me het gezelschap van toeristen uit Buenos Aires te begroeten, maar tot een mooi toespraakje kwam ik niet want reeds was de bus aan de afdaling begonnen. Ik zat rechts en de afgrond bevond zich links van de bus zodat ik de indruk had dat de linkerbanden op de uiterste decimeter van de weg draaiden. Ik stond dan ook doodsangsten uit en dacht: ‘Gered van electrocutie, maar daarna samen met 50 Argentijnse toeristen in het ravijn gestort’
Ook dit avontuur liep gelukkig weer goed af en zo kon ik met al mijn ribben en botten nog heel in Valle Grande deze reddende bus uit. Ik vond daar inderdaad onderdak en zo zou je kunnen denken: Eind goed, al goed’, hoewel ik nog wel met het onbevredigende idee bleef zitten, ongeveer 6 km gesmokkeld te hebben.
Hoe ik dat onbevredigende idee ging bestrijden leest u in het volgende bericht.