Bericht 11
Het was mooi weer toen ik vertrok uit Posada del Sol. Direkt buiten Mina Clavero, het plaatsje aan de voet van Las Altas Cumbres begon de weg te klimmen, niet steil maar wel continu. Na 9 km stopte ik, want daar bereikte ik een mijlpaal op mijn fietsreizen: 0,6 Gm (gigameter), oftewel 600 Mm (megameter) wat in algemeen bekend taalgebruik ook wel 600.000 km (kilometer) genoemd wordt. (=15 x de omtrek van de aarde)
Bij dit soort gelegenheden pleeg ik mij te trakteren op een cola maar hier stond juist geen winkel langs deze weg, dus ik hield het bij een sinaasappel die ik met vooruitziende blik had meegenomen van Mina Clavero. (Bij 0,5 Gm, een jaar of wat geleden, kwam ik precies uit voor een gigant van een supermarkt in Frankrijk. Plenty cola daar maar een duffe plek om de mijlpaal te vieren. Ik hoop op een adembenemend decor mét een winkeltje er bij voor mijlpaal 0,7Gm, maar dat zal nog wel even duren en misschien is dat winkeltje dan niet meer nodig , want ik werk er momenteel hard aan om van de cola af te komen
Volgens de man in het toeristen-informatie centrum in Mina Clavero was er op het hele traject vanaf daar tot Parque Nacional de la Quebrada de Condoritos ( het nationale park van de Condor-kloof), ongeveer 60 km verderop, nergens een plek, waar ik in geval van onweer zou kunnen schuilen: “Geen winkel, geen café, geen eethuisje, geen gewoon huisje, helemaal níets!”
Dat klonk, gezien het noodweer dat ik twee dagen eerder had gehad nogal dramatisch. Waarschijnlijk had de man dat traject nooit gefietst, anders was hem vast en zeker opgevallen dat er inderdaad niet veel, maar best wel wat te vinden was waar je bij slecht weer je toevlucht zou kunnen nemen. Er waren zelfs twee restaurants! En daarmee was weer eens aangetoond dat je vanaf een fiets veel meer van de omgeving ziet dan door een autoruit. Ook waren er, zoals in de bergen te verwachten is, mooie uitzichten, zoals foto’s 2 en 3 laten zien.
De weg bleef 45 km lang geleidelijk klimmen. (maar nu met een korte ei i.p.v. een lange ij, omdat een vriend mij bij een voorgaand bericht , waar de weg ook ‘gelijdelijk’ klom, heel subtiel vroeg of dat klimmen een lijdensweg was. Die ei-ij-verwarring was voor mij vroeger op school altijd een leidensweg, maar desondanks heb ik mijn diploma gehaald)
Na die 45 km kwam ik op ongeveer het hoogste punt van de route, ca. 2300 meter boven zeeniveau. Van daar ging het verder wat op en neer over een golvende hoogvlakte. Het weer dat tot dan toe mooi was geweest ging in de verte betrekken. Er verschenen schilderachtige, maar voor de fietser onplezierige en zelfs dreigende wolkenformaties aan de hemel.
Het was nog 6 km naar het nationale park waar de condors op me zaten te wachten om in zwierige zweefvluchten voor mijn camera langs te glijden, maar tot mijn vreugde vond ik een paar kilometer verder Parador El Condor, een restaurant waar ze ook een kamer vrij hadden. Dat scheelde mij een koude en waarschijnlijk onplezierige nacht in mijn tent. De kamer was simpel maar goed bruikbaar en niet eens erg duur. Wel stonden er een paar wrakken van auto’s voor de deur geparkeerd waar ik mijn bagage in drie afleveringen langs moest dragen. Ook kon ik met wat getob mijn fiets langs de autosloperij dragen, waarna ik mijn spullen kon ordenen. Toen dat klaar was begon er een hond, zo groot als een weerwolf, te blaffen.
“Hij zit aan een touw, dus er gebeurt niets,” was het commentaar van een van de mensen van de Parador, toen ik vroeg of dat geblaf de hele nacht door zou gaan. De man beloofde echter de hond daar, vlak bij mijn kamer, weg te halen. Dat deed hij ook. Hij verplaatste hem 10 meter, wat natuurlijk niets uit haalde. Bovendien kwam hij met de verheugende mededeling dat ik na het vallen van de duisternis de hond waarschijnlijk toch niet meer zou horen omdat zijn geblaf ruimschoots overstemd zou worden door de dieselmotor, eveneens vlakbij mijn kamer, voor de electriciteits-voorziening. En dat zou voortgaan tot zonsopkomst.
En dus sjouwde ik mijn bagage weer in drie afleveringen langs de blikken wrakken, tilde mijn fiets daar ook weer over, laadde alles opnieuw op en fietste verder naar het nationale park waar een camping moest zijn. Een kilometer verder reed ik, nu dalend , een vieze vette mist in en na een kilometer of 6 vond ik de afslag naar rechts van het park. Die had ik overigens bijna gemist door de mist. Na 2 km hobbelen over een gravelpad kwam ik bij de parkingang en nog eens anderhalve kilometer verder, nu over een klimmend (en niet geleidelijk !) zandweggetje stond ik op de ‘camping’: een afgemaaid stukje gras, geen toilet (of eigenlijk alles toilet in de erg wijde omgeving) en water uit de beek. “Douche?? Wat bedoel je?”
Ik zette er mijn tent en had het dankzij mijn nieuwe, ver beneden zero Vaudé- slaapzak die nacht niet koud.
Toen ik de volgende ochtend uit mijn tent kwam was het zonnig en onbewolkt, zodat ik mij gelukkig kon prijzen, want met slecht weer laten de condors het afweten.
Vol goede moed begon ik aan het ca 7 km lange voetpad dat mij naar de kloof zou brengen waar het vol zat met die fraaie aasetende reuzenvogels. Helaas…. na een kilometer kwam de mist alweer opzetten.
Ik liep toch door naar de kloof in de hoop dat de mist zou optrekken, maar dat gebeurde niet meer. Aan de kloof stond een bord met :”Een ontmoeting met de condors”, maar er was geen enkele condor zo gek om met dit miezerabele weer zijn nest uit te komen.
De enige condor die ik zag was die op het bord.
Wel zag ik een andere vogel, niet met een vleugel-spanwijdte van ruim 3 meter, zoals condors hebben, maar met slechts een spanwijdte van 12 cm of zelfs minder. Dat vogeltje stelde natuurlijk niets voor. Dáárvoor had ik me niet tientallen kilometers uit de naad getrapt en nog 7 km door de mist gelopen……..
Hoewel… Ik ben geen vogelkenner, maar misschien was het wel zo’n zeldzaam beestje dat er, meteen na het verschijnen van dit verhaal op mijn website, dozijnen vogelaars het vliegtuig naar Cordoba in Argentinië nemen en er op uit trekken om dit heel bijzondere exemplaar in hun vogelcarnet bij te kunnen schrijven. Daarmee kunnen ze dan in de vogelclub scoren….
Terwijl ik aan de condorkloof stond trok de mist beneden me een beetje weg, waardoor de rivier in de diepte zichtbaar werd, maar het zonnetje liet zich niet zien en de condors ook niet.
Ik ging op een gemakkelijke rots zitten en hoopte dat de zon ging doorbreken en er zwermen condors boven mijn hoofd zouden gaan rondcirkelen. In plaats daarvan klonk er dreigend omweer-gerommel aan de zuidkant van de kloof. Ik achtte het daarom beter om snel terug te keren naar mijn tent. De hele terugweg rommelde het voortdurend maar ik kwam gelukkig droog over.
Die nacht kwam het water, vergezeld van bliksemflitsen en dreunende donderslagen, met bakken uit de hemel omlaag, maar mijn tent hield het.
De volgende ochtend regende het niet meer, maar in dichte mist (waar ik geen foto van heb gemaakt omdat de lezer zich er wel een beeld van kan vormen hoe dat er uitziet) daalde ik af richting Cordoba. Bij elke achterop komende auto koerste ik de berm in, er van uitgaande dat de bestuurder mij niet zou zien. En zo overleefde ik die grote sombere afdaling, waarop ik slechts 3 meter asfalt voor mijn voorwiel zag, alsmede de witte lijn aan de rechterkant van de weg. Naar de stad Cordoba ging ik niet. In plaats daarvan reed ik naar het plaatsje Tanti, een kilometer of 50 ten westen van Cordoba. Daar logeerde ik bij vrienden van een neef van een vriend. (Ingewikkeld, maar daarom niet minder waar) En daarover gaat mijn volgende verhaal.
Om dit verhaal niet helemaal in de mist te laten wegsmoren, tot besluit nog een foto genomen tijdens de redelijk zonnige klim van twee dagen daarvoor.