Bericht 16
Vanaf Tacuarembó nam ik de grote, maar gelukkig rustige en van brede zijstroken voorziene weg naar het zuiden. Ook hier kwam ik weer door eucalyptus-productiebossen.
Onderweg zag ik twee gaucho’s, Uruguayse cowboys te paard. (mijn computer rekent Uruguayse fout en zegt dat het Uruguese moet zijn, wat mijn woordenboek weer fout rekent. Die rare computers toch!).
Ze voerden elk een reserve paard mee, precies zoals ik dat vaak in westerns had gezien. Terwijl ik ze inhaalde en mijn hand opstak als groet, riepen ze: “Hola caballero. Espera un momento.” Ik stopte en we raakten in gesprek. Ze heetten Dario en Juan Carlos en zaten niet achter koeien aan en evenmin achter voortvluchtige banditos, maar ze maakten gewoon een pleziertochtje: een rondje Uruguay per paard.
“En waar ga jij heen?” vroeg Juan Carlos.
“Naar Colonia del Sacramento en vandaar met de ferry naar Buenos Aires, waar mijn vliegtuig wacht terug naar Nederland. Erg lang zal het niet wachten en daarom moet ik niet te veel treuzelen.”
“Kun je paardrijden?” vroeg Dario.
“Geen idee. Ik heb nog nooit op een paard gezeten. Wel op een kameel in Marokko en op een olifant in India.”
“Dan wordt het tijd dat je ook eens op een paard plaats neemt. Zullen we ruilen? Jij mijn paard en ik jouw fiets?”
“Twee paarden,” marchandeerde ik. “want dit is een heel bijzondere fiets. Mijn Santos is, hoewel het erg Braziliaans, Uruguays en Spaans klinkt, toch van Nederlands fabricaat.”
Ik kreeg zijn ‘Deux Chevaux’ echter niet, maar mocht wel op één er van plaats nemen, een erg mak beest volgens hem. Het bleek nog een hele toer te zijn om op de rug van dat makke beest te klimmen aangezien ik de juiste slag nog niet te pakken had. Bij de derde poging zat ik dan toch eindelijk in het zadel, de begane grond onwezenlijk ver beneden me. Even één voet aan de grond zetten zoals bij een fiets, zat er niet in, maar Jolly Jumper, zoals ik mijn paard even voor het gemak noemde, (geleerd uit de strips van Lucky Luke) stond stevig op zijn vier poten, dus de kans op omvallen was klein. Tot mijn geruststelling ging hij niet steigeren zoals dat in films vaak wel gebeurt, waarbij de berijder meestal dreunend op de grond smakt als hij de ‘slechte’ is, terwijl de ‘goede’ het altijd nog juist redt. Dario die evenals Juan Carlos over een mobiele telefoon bleek te beschikken (die moderne gaucho’s toch!) legde dit historische moment vast op de gevoelige chip.
Toen ik weer ongedeerd op de begane grond stond schoot ik een foto van Dario, die ondertussen op mijn fiets was gekropen. Voor hem was dit moment misschien iets minder historisch dan voor mij, hoewel….. op een Santos!! Hoeveel Uruguayanen kunnen zeggen dat ze ooit op een Santos hebben gezeten?
Na de foto’s ruilden we toch maar weer terug, want niet alleen moet er bij ruilen altijd één huilen, zo heb ik geleerd, maar hoe moest ik Jolly Jumper in het vliegtuig krijgen? Een fiets was al gecompliceerd genoeg met de door de KLM vereiste fietsdoos. Het probleem waar ik in Buenos Aires zo’n doos vandaan moest halen hield mij al een tijdje bezig. Maar dan een paardendoos!?! Nee, dat zou tot ruzie met de KLM leiden.
Dario klom weer op zijn paard en na een wederzijdse groet vervolgden de twee cowboys hun weg. Ik schoot ze nog even in de rug, niet met een ‘gun’ maar met mijn camera, wat een merkwaardige plaat opleverde: Twee cowboys in de prairie met aan de horizon een hoogspanningsmast en drie windmolens voor elektriciteitsopwekking. De tijden veranderen!
Naarmate ik dichter bij Montevideo kwam werd de weg drukker. Daarom sloeg ik in Durazno af naar het westen en vervolgde mijn reis via Cardona in de richting van Nueva Palmira. Ongeveer 50 km voor Nueva Palmira koos ik voor de gravelweg naar Carmelo, gelegen aan het meest noordwestelijke deel van de Rio de la Plata. Toen ik aan die gravelweg begon dacht ik: ‘Als ik nu, in deze verlatenheid, een winkeltje vond, zou ik mijzelf trakteren op een cola!’ Een slechte gedachte, want van veel mensen had ik gehoord dat je daar vastgeroeste schroeven mee los kunt krijgen. Maar een mens heeft nu eenmaal zijn zwakke momenten. Een geruststellende gedachte was dat er op deze weg, waar zelden iets langs kwam, toch geen winkeltje zou zijn. Maar wat bleek? Vier kilometer verderop trof ik er tóch een. Het stond een eindje links van de weg! Toeval? Telepathie? De Voorzienigheid?
Ik ging er op af en trof er een jongeman die zei: “Wel wis en waarachtig hebben wij cola en goed gekoeld ook!” Daarop haalde hij uit de koelkast een fles van 2,5 liter. Dat ging me 2 liter boven mijn ‘colistische’ krachten’, om maar eens een nieuw woord te introduceren in onze toch al zo rijke taal. Een kleinere maat, zoals een blikje van 0,35 liter had hij helaas niet. Misschien speelde ook daarbij wel de Voorzienigheid mee.
Toen ik ‘colaloos’ verder wilde rijden kreeg de man waarschijnlijk medelijden met me en bood me aan om een pauze te houden in de tuin voor de winkel. “Dan zit je lekker in de schaduw van de boom,” voegde hij eraan toe. Ik nam dat gaarne aan en haalde mijn brood uit een fietstas om te lunchen, maar zette het stoeltje, eigenwijs als ik was, in de zon. Even later was de hele familie in de tuin verzameld: hijzelf, zijn vader en moeder en zijn broer met verloofde. Terwijl ik mijn brood at en we praatten over allerlei onderwerpen dronken de mensen mate, een kruidendrank die veel in Uruguay, het zuiden van Brazilië, Argentinië en Paraguay wordt gedronken.
Daarbij worden er in een ‘calabaza’, een kop die meestal van hout is, diverse kruiden gedaan. Vervolgens wordt er heet water bij geschonken, waarna de op die manier verkregen hete drank door een rietje van metaal (la bombilla), waar onderin een filter zit, opgezogen wordt. Oorspronkelijk werd de mate gedronken door gaucho’s om de eenzaamheid wat te verdrijven als ze ’s avonds in de rimboe bij hun koeien zaten, maar later is het een algemeen gebruik geworden, zoals bij ons het drinken van thee en koffie.
Het merkwaardige is dat er in gezelschap uit één calabaza wordt gedronken of eigenlijk gezogen. Daarbij gaat de kop van hand tot hand en de bombilla van mond tot mond. Steeds als iemand de warme mate opgezogen heeft wordt er uit een thermosfles weer kokend water in de calabaza geschonken voor degene die dan aan de beurt is. Ik kreeg de calabaza ook aangereikt en gelukkig voor mij dronken deze mensen de mate met suiker, zeer tegen het Uruguayse gebruik in. De kruiden zijn namelijk erg bitter, maar daar schijnen de meeste Uruguayanen van te houden.
Nadat ik een teug mate had opgezogen merkte ik peinzend op: “Deze kruiden komen van de bladeren van de Ilex paraguayensis.”
“Hoe weet je dat?” vroeg de vader verrast.
“Och, dat leerden wij vroeger op school,” antwoordde ik eenvoudig. Dat was een klein leugentje om indruk te maken. In het toeristenbureau van Cardona had ik die ochtend een paar folders gekregen, waarvan er een over El Mate ging en daaruit had ik deze wijsheid. Ik vond het al knap van mezelf dat ik dat moeilijke woord vier uur lang had kunnen onthouden.
“Zullen we een groepsfoto maken?” vroeg ik. Dat voorstel vond algemene bijval.
“Maar dan met de tafel en stoelen in de zon.” zei ik.
“Te warm,” was de algemene mening. “Beter in de schaduw.”
“In de zon wordt de foto het mooist,” wierp ik tegen. Dat was een goed argument en dus plaatsten we de tafel en de stoelen in de zon. Ik zette mijn kleine driepoot op een krukje in de schaduw, monteerde mijn camera daar op, drukte op het 10 seconden knopje, liep snel naar mijn stoel achter de tafel en pakte nog juist voordat het schot afging de calabaza met mate op.
Hierna verhuisde de hele familie weer snel naar onder de boom, maar ik bleef lekker in het zonnetje zitten en hield een hele verhandeling over mijn manier van fotograferen.
Ik dronk de mate met mate om er niet van onder invloed te raken, want er zit volgens de folder ook cafeine in, en vervolgde, na deze mensen bedankt te hebben voor hun gastvrijheid, mijn tocht naar het stadje Carmelo. Bij het haventje van Carmelo, waar ik de volgende ochtend aankwam, bereikte ik de Rio de la Plata, waarmee ik in feite de oversteek van Stille Oceaan naar Atlantische Oceaan volbracht had. Voor die speciale gelegenheid had ik mijn Gele Trui, die ik de hele reis netjes had gehouden, aangetrokken.
Het doel van mijn reis, Buenos Aires, lag aan de andere kant van deze brede rivier, nog een stuk naar het zuiden. Het was niet ver meer, maar lag nog wel een eind achter de horizon.
In het volgende bericht zal ik schrijven over mijn intocht in Buenos Aires. Uw geduld wordt weer eens op de proef gesteld!