“Eenenzeventig!!!” riepen beiden verwonderd in koor op mijn eerlijke antwoord. “En dan op de fiets!! “Dan zitten de meesten hier dietro i gerani.”

Bericht 8

Ik was zo langzamerhand doorgedrongen tot ver in de teen van de Apennijnse Laars. In het plaatsje Sinopoli dat, zoals alle plaatsjes en plaatsen in Italië, na het middaguur in een diepe siësta was gedompeld, at ik op het plein voor het gemeentehuis mijn brood. Na de lunch wilde ik verder naar Bagnara Calabra. Aangezien er geen richtingbordje op het plein stond wilde ik de weg aan een voorbijganger vragen, maar in Zuid Europa zoek je tijdens de siësta tevergeefs naar een voorbijganger. De steden en vooral de stadjes en dorpen zijn dan tijdelijk veranderd in ghost towns. Er is tijdens die voor de Italianen bijna heilige periode van de dag geen sterveling op straat te bekennen en de winkels zijn, op die van een enkele afvallige na, meestal Chinezen, allemaal stijf dicht. Wel rijden er auto’s rond, want die rijden er altijd en overal, behalve als ik er een aan wil houden om de weg te vragen. En zo was ik daar in Sinopoli dus als een dwalende in de woestijn.

            Maar welk een wonder! Bij het gemeentehuis stond een raam open en daaruit hoorde ik gepraat komen. Ik hield halt voor het raam en zag twee beambten die geen siësta hielden. Er werd gewerkt om 2 uur in de middag! Ik vroeg de weg naar Bagnara en werd meteen binnen genodigd, waar mij een fles gekoelde Fanta toegeschoven werd. Ik moest natuurlijk mijn verhaal vertellen: wat ik hier deed, waar ik vandaan kwam, waar ik naar toe ging en vooral waarom ik niet gewoon deed en met bus of trein reisde. En verder kwam de vraag die tegenwoordig steevast op mij afgevuurd wordt als ik me ergens met mijn beladen fiets vertoon: “Hoe oud bent u, als ik vragen mag.” Dat mocht, want vragen staat vrij. Tot voor kort antwoordde ik dan: “Achttien.” maar dat geloofden de mensen op een gegeven moment niet meer. Ook liet ik de vragensteller wel eens raden naar mijn leeftijd, maar daar werd ik, als ze mij decennia te oud inschatten, bedroefd van en daarom draai ik er maar niet meer omheen, hoewel ik soms moet rekenen, omdat het elk jaar veranderd.

            “Eenenzeventig!!!” riepen beiden verwonderd in koor op mijn eerlijke antwoord. “En dan op de fiets!! “Dan zitten de meesten hier dietro i gerani.”

            Ik moest meteen mee naar de burgemeester, die óók aan het werk was. Het werd een hele ontvangst, waarbij ik me op het eind, toen ik uitgezwaaid werd, nog juist herinnerde dat ik daar binnen was gegaan om de weg naar Bagnara Calabra te vragen. Terwijl ik weg fietste vroeg ik me af of een Italiaanse fietsreiziger, die in Diever de weg kwijt is, ook op het gemeentehuis binnengehaald wordt met een fles Fanta. Maar misschien schenkt men daar wel Sprite voor verdwaalde Italianen.

            Bij Bagnara Calabra kwam ik op deze tocht voor het eerst aan zee.

Foto 1: Bagnara Calabra aan de Middellandse Zee.
Foto 2: Voor het eerst samen met de zee op de foto.

Van een afstand zag het kustplaatsje Scilla enkele kilometers ten zuiden van Bagnara er mooi uit en van dichtbij ook wel, maar op het smalle kuststrookje tussen de zee en de bergen dampte het van de auto’s. Filles en opstoppingen beheersten het beeld en op het strandje lagen legioenen toeristen te zonnen. Dat was even heel wat anders dan waar ik al die maanden was door getrokken. Opvallend was dat het vrijwel alleen maar Italiaanse toeristen waren, althans ik zag geen enkel ander nummerbord dan Italiaanse en ik hoorde nergens iets anders dan Italiaans.

Foto 3: Scilla met het castello.

Wat minder mooi was, tenzij je er oog voor hebt, was de rotzooi die vooral in zuidelijk Italië overal langs de weg gedumpt wordt. Vuilniscontainers heb ik in het zuiden niet gezien, daar deden ze blijkbaar niet aan. Op sommige trajecten, niet allen langs de kust, zag ik om de paar honderd meter bergen afval langs de wegen: gedumpte koelkasten, matrassen, autobanden, computers, plastic flessen en zakken, rotte vruchten etc. Je moet er van houden en dat doen de zuid Italianen blijkbaar. Misschien zouden ze in Brussel eens een setje vuilcontainers aan Italië moeten schenken, of zouden de Italianen die dan ook langs de wegen dumpen? Dan kreeg je nog meer rotzooi.

Foto 4: Vuilnis langs de wegen.  

Maar als je niet op al dat puin lette was het toch wel erg mooi in Calabria.

Foto 5: Zonsondergang gezien vanuit Scilla.

De volgende dag nam ik bij Villa San Giovanni voor 3 euro de ferry naar Messina op Sicilië, een overtocht van een half uurtje. Dat was een stuk goedkoper dan de ongeveer even lange oversteek over de Straat van Gibraltar (Ceuta – Algeciras), die ik een jaar geleden nam. Daar betaalde ik meer dan het tienvoudige.

Foto 6: Messina gezien vanaf de ferry.

Ik nam de kustweg vanaf Messina naar het zuiden, die mij meeviel wat het verkeer betreft. Ik had daar nogal tegenop gezien en had mij mentaal voorbereid op een continu langs me heen denderende stroom van blik en knetterende motorfietsen, maar de autostrada, parallel aan de kustweg nam blijkbaar het grootste deel van het verkeer voor zijn rekening. Er was dus goed te fietsen en op diverse plaatsen waren de uitzichten op zee prachtig.

Foto 7: De kust ten zuiden van Messina.
Foto 8: San Aléssio in de buurt van Taormina.

Hoewel sommige strandjes erg mooi waren, vroeg ik me af wat al die mensen daar dagenlang bezighield. De lol van het strandleven is mij eigenlijk nooit geheel duidelijk geworden.

Foto 9: Dit eilandje is bijna een schiereiland (Schier een schiereiland). Bij eb een schiereiland, maar bij vloed een eiland. 
Foto 10: Hetzelfde eilandje, maar nu vanuit een andere hoek. De flats links op de foto dissoneren helaas nogal met de pittoreske rest.

Ik fietste langs de Etna, één van de meest actieve vulkanen op aarde en die avond was hij ook weer bezig met rook uit te blazen.

Foto 11: Rook uit de Etna.

Op deze reis ben ik de Etna niet op geweest, maar 37 jaar geleden, in een actieve bui, ben ik wél op de top geweest. In reed toen vanaf zeeniveau, waar ik ergens op een camping stond, naar het Rifugio Sapienza op 1881 meter hoogte, stalde daar mijn fiets en ging te voet verder omhoog. Op ongeveer 2900 meter hoogte stond een bord, dat je daar niet verder mocht in verband met de actieve kuren van de vulkaan. Ik stond in twijfel, zo dicht bij mijn doel, totdat ik van boven twee wandelaars zag naderen. Het bleken Duitsers te zijn die zich niets van dat bordje hadden aangetrokken. Volgens hen kwam er geen lava uit de krater.

            “Als Duitsers naar de top kunnen lopen, kan een Nederlander dat ook,” dacht ik en omdat ik die dag de enige Nederlander in de buurt was, en zelfs de enige mens zo hoog op de Etna, liep ik naar de top op 3323 meter. Uit de krater steeg, zoals blijkbaar zo vaak, rook op, maar bij vlagen kon ik honderden meters omlaag kijken in het dreigende gat. Dat was een belevenis! Wel bleef ik op enige meters afstand van de krater, want als de instabiele rand in zou storten en ik mee gesleept zou worden naar de onderwereld, zou er niets van mijn verdere tocht door Noord Afrika terecht komen. Maar ook die keer liep het goed met me af, mede omdat de Etna zich die dag rustig hield en geen lava over de rand ging braken.

Foto 12: Een historische foto, of eigenlijk gedigitaliseerde dia, die ik op 20 Juni 1982 op de top van de Etna maakte (helaas met een goedkoop omzet-apparaatje en een toen al niet erg nieuwe camera, vandaar de slechte kwaliteit; de foto’s van mars zijn tegenwoordig beter!). In mijn dagboek dat ik in de rommelkast op mijn slaapkamer vond las ik: “Indrukwekkend gezicht. Zwaveldampen uit de krater en ook uit kleine gaten overal in de grond. Zware klim door mul gruis.”

Leuk om die oude dagboeken weer eens voor de dag te halen. Zo lees je nog eens wat!

In de volgende aflevering gaan we de rest van Sicilië bekijken, waaronder de prachtige, 2000 jaar oude mozaïeken. Hier alvast een voorproefje:

Foto 13: Mozaïek in Piazza Armerina.