Eén van de gidsen bleek mondjesmaat Frans te spreken, ongeveer van het niveau ‘Papa fume une pipe’, terwijl de ander met Engels ongeveer drie niveau’s daar onder bleek steken.
(Laatste aflevering van mijn Nederland – Italië-reis. )
We waren in de voorlaatste aflevering blijven steken bij de puntgave ruïne van Mazzarino. Daarvan, om de draad weer op te pakken, nog een ander aanzicht.
Vanaf die ruïne had ik een mooi uitzicht op het plaatsje Mazzarino.
Op weg van Mazzarino naar Ravanusa kwam ik, iets voorbij het plaatsje Riesi, langs een mooie rotsberg, waar een riviertje omheen meanderde.
Vanaf een zijpaadje kreeg ik de rotspartij vanuit nog een andere hoek te zien. Met de camera op een kleine driepoot probeerde ik een opname van de rots te maken met mezelf plus fiets op de voorgrond. Dat lukte aanvankelijk slecht. Ofwel de rots zakte te ver naar de achtergrond, ofwel ikzelf kwam niet goed uit de verf. Daarna probeerde ik een foto van mezelf plus fiets te maken, met de rots op de achtergrond. Dat lukte beter. De lezer zal het niet geloven, maar deze foto (plus een dertigtal weggegooide) kostte me ruim een uur werk. Je moet er wat voor over hebben om tot iets redelijks te komen.
Iets verderop kwam ik langs het Museo di Zolfo, oftewel het Zwavelmuseum. Op die plek was al vanaf de oude Griekse tijd zwavel uit de grond gehaald. Aanvankelijk gebeurde dat met dagbouw, maar toen in 1900 de elektriciteit zijn intrede deed werden er mijnschachten tot 530 meter diepte geboord om van ver onder de grond nog meer zwavel te halen. In 1969 sloot de mijn definitief en nu staat daar het zwavelmuseum.
Er waren vier personen aanwezig in het museum, de kaartjesverkoopster, een man die naast haar zat en nog twee dames, die rondleidingen verzorgden. Allen spraken vloeiend Italiaans, alsmede het plaatselijke Siciliaanse dialect. De bezichtiging met bijbehorende rondleiding kostte 4 euro, maar omdat geen van hen Nederlands sprak, noch Engels, Frans, Duits of Spaans, bedong ik een korting van een euro. Dat vond men redelijk. Bij de bezichtiging liepen beide gidsen mee, omdat er verder geen bezoeker was. Een van hen bleek toch mondjesmaat Frans te spreken, ongeveer van het niveau ‘Papa fume une pipe’ terwijl de ander met Engels drie niveau’s daaronder bleef steken. Steeds als de eerste gids moeizaam iets in het Frans trachtte uit te leggen, kwam de andere er met twee woorden Engels (zo’n beetje haar enige) doorheen met als resultaat dat ik niets wijzer werd, omdat ik, als er door elkaar gepraat wordt, nu eenmaal alles hoor, maar niets versta, zelfs als er Nederlands gesproken wordt. Uiteindelijk ging de ‘Engelstalige gids weg, waarna de ander doorging in langzaam, duidelijk gearticuleerd Italiaans, wat nog altijd beter te verstaan was dan haar Frans.
Een grote rondleiding bleek het niet te zijn, maar wat duidelijk werd, was dat de arbeidsomstandigheden in de mijn abominabel slecht waren. Men schuwde geen kinderarbeid en de mijnwerkers moesten soms dagen achtereen beneden in de mijn blijven en kregen juist zoveel betaald dat ze net niet om kwamen van de honger. Herhaaldelijk gebeurden er ongelukken, die veel dodelijke slachtoffers tot gevolg hadden. De arbeiders waren in feite twintigste-eeuwse slaven.
De schachten gingen we niet in, maar er werd in een klein hokje met een, door een machientje aangestuurde wiebelende vloer en brommend geluid uit een luidsprekertje gesimuleerd dat we een halve kilometer de aarde in gingen. Met een filmpje dat op de muur van die ‘lift’ geprojecteerd werd konden we als het ware, bij elke etage de sombere half verlichte mijngangen in kijken. Zo zagen we hoe er met pneumatische boren gaten in de rots geboord werden, hoe daar dynamiet in gedaan werd en hoe dat tot ontploffing gebracht werd, waarna de stukken steen in het rond vlogen en de mijngang zich met dikke wolken stof vulde. Dat was een beklemmende ervaring als ik bedacht dat dit voor die mijnwerkers uit het verleden de realiteit van de dag was geweest.
Interessant was, gezien vanuit mijn technische achtergrond, de centrale waar de elektriciteit voor de motoren, die de liften aandreven, werd opgewekt. Daar stonden enorme dieselmotoren met vliegwielen. Helaas waren de generatoren gestolen.
Voor kinderen was een bord aangebracht, waarop met lampjes en tekeningen werd verklaard hoe de elektriciteit werd opgewekt en hoe de elektromotoren geschakeld waren. Wat ik in het bijzonder interessant vond, was dat naast de Wet van Ohm, ons allen natuurlijk overbekend (U = I x R), foto’s met jaartallen te zien waren van Ohm, Volta en Ampère. Je kunt je hele leven schemerlampjes, televisies of wasmachines aansluiten op het net van 220 Volt, zonder je ooit af te vragen hoe Alessandro Volta, naar wie de eenheid van elektrische spanning is genoemd, er uit zag en wanneer hij leefde. En dat zelfde geldt voor André-Marie Ampère (stroomsterkte) en Georg Simon Ohm (weerstand). En hier, in de zwavelmijn van Riesi, stonden hun foto’s met jaartallen zomaar afgebeeld. Razend interessant, niet waar?
Op het pleintje van Ravanussa, een stadje verderop, zaten zoals waarschijnlijk elke ochtend, oude mannen met elkaar te praten. Ongetwijfeld waren het elke dag dezelfde gesprekken, want waarover moet je het, als je twintig jaar lang elke ochtend uren bij elkaar zit, nog hebben. Misschien hadden ze door mijn verschijning weer een weekje een nieuw onderwerp.
Agrigento, was de volgende interessante plek, die ik tijdens mijn tocht over Sicilië bezocht. Deze stad werd in de zesde eeuw voor Christus gesticht door de Grieken en later door de Romeinen veroverd. Vanaf de camping van San Leone aan de zee nam ik de bus naar het tempelcomplex, omdat ik voorzag dat het veilig stallen van mijn fiets daar wel eens moeilijk zou kunnen zijn. Na het toegangskaartje van 12 euro betaald te hebben, moest ik dat in een gleuf stoppen, waarna er een soort supermarktdeurtje opendraaide zodat de weg naar de tempels voor mij open lag. Dat dacht ik althans, maar er moest nog een hindernis genomen worden, zoals twintig meter verderop bleek.
Daar werd ik aangehouden door een man met een indrukwekkende pet op zijn hoofd.
“Mag ik uw rugzak zien?” vroeg hij, maar uit de toon waarop hij dat zei klonk: “Geef me die rugzak, dan kijk ik of je daar bommen in hebt zitten.”
Ik gaf hem de rugzak en nadat de man gezien had, dat ik geen bommen en granaten bij me had, moest ik door een poort lopen, zoals die op vliegvelden staan. Natuurlijk piepte het ding. Ik zal eens door zo’n poortje lopen, zonder dat er gepiep klinkt!
“Heeft u een zakmes bij u?” vroeg de veiligheidsinspecteur.
“Jawel,” zei ik en liet hem het fraaie, uiterst praktische mesje zien, dat ik ooit ergens langs de weg gevonden had en waarmee ik nu al een decennium lang sinaasappels pel. Ik was er zo langzamerhand erg aan gehecht geraakt.
“Zakmes impossible.” zei hij.
“Dat valt wel mee,” antwoordde ik.
“Nee. Mag niet mee.”
“Hoezo niet?
“Impossible.
“Kunt u het dan zo lang voor mij bewaren?”
“Impossible. Stop het maar in uw auto.”
“Die staat hier 3000 km vandaan.”
“Verstop het dan maar ergens in de tuin.”
Ik keek wel uit en liep terug naar de met dik glas afgeschermde kassa waar ik juist het toegangskaartje had gekocht. Daar vroeg ik of de dame mijn zakmes voor me wilde bewaren totdat ik uitgekeken zou zijn bij de tempels.
“Impossible.”
“Wat moet ik er dan mee doen?” vroeg ik. De dame haalde haar schouders op en trok een gezicht van ‘Weet ik veel? Dat is mijn probleem niet.”
“Geef me dan mijn geld maar terug.”
“Impossible, want u heeft het kaartje al door de elektronische gleuf gedaan.
Buiten het toegangsgebouwtje stond het vol met souvenirtenten, waar je plastic tempeltjes, bordjes met tempels er op en beeldjes zonder hoofd van oude Grieken kon kopen, maar overal waar ik vroeg of men mijn mes voor me wilde bewaren, kreeg ik ‘Impossible’ te horen. Geërgerd stopte ik uiteindelijk, toen niemand het zag, mijn mes onder een steen in de tuin, zoals de veiligheidsbeambte had gesuggereerd. Een andere mogelijkheid werd mij niet geboden, of ik moest de 12 euro opgeven, de bus terug nemen naar de camping, daar mijn mes in de tent leggen, weer de bus hierheen nemen en opnieuw een kaartje voor 12 euro kopen.
Belachelijk dat je bepaalde dingen niet mee mag nemen naar de tempels, zonder dat er een voorziening is om die tijdelijk op te bergen. En waar waren ze eigenlijk bang voor? Dat ik mijn naam ging krassen in de pilaren van die tempels? Nee, dat kon het niet zijn, want die naam zou over 2600 jaar net zo interessant zijn als oude Griekse inscripties nu. Daarmee zou ik deze tempels alleen maar interessanter en waardevoller maken. Misschien dat ik een stel toeristen overhoop zou gaan steken? Maar dat kon ik buiten het archeologische park ook. Als je zo begint is het einde zoek. Misschien alleen maar om problemen te creëren. Daar scheppen sommige mensen behagen in.
Ik liep, nu zonder vreselijk moordtuig in mijn zak, weer naar de toegangsloketten en klom, terwijl ik de dames achter de balie negeerde, over het supermarkthekje. Tot mijn verwondering protesteerde niemand tegen deze provocerende handeling. Ook piepte het veiligheidspoortje deze keer niet. Ik hoefde zelf mijn geld niet in de tuin te verstoppen, hoewel je met een muntstuk van twee euro de tempelmuren flink kunt bekrassen.
Tijdens het bezoek aan al die fraaie oude tempels ebde mijn ergernis over dat onnozele gedoe van de bewakers langzaam weg en kon ik weer genieten van deze archeologische rijkdom. Het eerste waar ik tegenaan liep was de tempel van Castor en Pollux. Daar stonden nog drie pilaren van overeind met een stuk van het dak er op. De rest van de tempel lag in brokstukken verspreid over de grond. Ook leuk, als je er oog voor hebt.
Van de Tempel van Hercules stond meer overeind: een rijtje van zeven en een halve pilaar, met nog een kwart pilaar als toegift.
Met een van hout gefabriceerd hijswerk werd plausibel gemaakt hoe de oude Grieken de zware stukken pilaar, die ze uit rotsen hadden gebikt, op elkaar plaatsten.
De Tempel van Concordia was het meest intact van alle tempels van Agrigento, maar helaas mochten toeristen er niet in, zelfs niet zonder zakmesje. Waarom dan dat vlondertje er naar toe? Er omheen lopen kon je wel en dat was ook een belevenis als je je realiseerde dat hier in een grijs verleden honderden werklieden druk bezig waren geweest om iets op te trekken dat 2600 jaar later toeristen van over de hele wereld ging trekken.
Van de grootste tempel van Agrigento, de Tempel van Zeus, was helaas slechts puin over. Wel lag daar nog een redelijk intact, gigantisch groot beeld te slapen.
Nadat ik bijna drie uren had rondgekeken tussen tempels en oud puin, liep ik het complex af en trof onder de steen in de tuin mijn zakmes nog aan. Afgezien van het getob met de veiligheidsbeambte en de starre lui bij de kassa, was het een erg interessante ochtend geweest met gelukkig ook prachtig weer, maar toen ik naar buiten kwam, zag ik een geweldig dreigende onweerslucht boven de stad Agrigento hangen. Tot een echt onweer kwam het echter niet.
Terwijl ik op de bus zat te wachten, terug naar de camping, liep er plotseling een bidsprinkhaan over mijn arm. Gevaarlijk, want bidsprinkhanen zijn carnivoren. Voor mij liep het goed af, maar de mannetjes bidsprinkhanen lopen het risico na, of zelfs al tijdens de bevruchting, door het vrouwtje opgevreten te worden. Een braaf moedertje, dat goed zorgt voor voedsel voor haar kindertjes in wording!
Op weg van Agrigento naar Palermo, kwam ik door het stadje Corleone, dat mooi tegen een berg aan ligt. Deze plek is, naar verluidt, het epicentrum van de maffia, maar ik had er geen problemen. Ik vreesde, dat ik niet belangrijk genoeg was om de belangstelling van de maffia op te wekken en daarom had ik niets te vrezen.
Na 101 dagen fietsen met flinke omwegen kwam ik in Palermo aan, nog juist op tijd om daar een ochtendje rond te kijken.
Mijn minder goddelijke komedie spoedde zich hier ten einde. Van het centrum van Palermo was het nog maar 30 km naar het vliegveld, waar ik het vliegtuig nam naar Rotterdam. In ruim drie maanden was ik van Nederland naar Palermo gefietst. In minder dan drie uur vloog ik terug. Vliegen is geen reizen. Vliegen is het overslaan van reizen.
LA COMMEDIA E FINITO!
(Maar die is niet van Dante maar komt uit de opera Paljas van Leoncavallo. Past hier echter wel goed.)
Ondertussen ben ik alweer een tijdje thuis, waar ik ijverig, voor zover ik ijverig kan zijn, bezig ben met het schrijven van een nieuw boek. Dat gaat over een reis door Zuid Amerika. Foto’s 25 en 26 heb ik tijdens die reis geschoten. De titel die het boek zal dragen, weet ik nog niet, maar zal ik te zijner tijd op mijn website bekend maken. Wees dus alert!