Bericht 6
Ik ben ondertussen Guinee door en zit nu in Sierra Leone en wel in Kambia, het eerste plaatsje voorbij de grens met Guinee. In heel Guinee heb ik geen enkele wifi gevonden. In Labé kon ik paraciteren op de telefoon van Roger, de Belg in wiens guesthouse ik logeerde, maar daarna was het gebeurd met de digitale pret. Niet echter met de échte pret, zoals ik hoop duidelijk te maken met dit bericht.
Hier in Sierra Leone vond ik ook al geen wifi, maar ik wilde mijn volgers niet nog langer in het ongewisse laten zitten, met elke ochtend, als zij met een hart kloppend van verwachting hun computer aanzetten, wéér geen nieuws van Frank zouden vernemen. En daarom waagde ik mij vanochtend in een klein obscuur telefoonwinkeltje, waar simkaarten verkocht worden. Met zo’n simkaart en wat gigabites-tegoed erop, zou de wereld in digitale zin aan mijn voeten liggen.
Het bleek allemaal echter niet van een leien dakje te gaan, hoewel ik maar liefst een halve ton aan Leones op het gammele houten toonbankje neertelde. De ’telefoonexpert’ wist niet hoe hij het miniscuul kleine simmetje in mijn telefoon moest frutselen. Het werd een reuze gepriegel met het kaartje, waarbij de geheugenkaart, die in hetzelfde schuifje zit en waar al mijn foto’s op staan, er herhaaldelijk uit viel. Als dat op de grond van zijn ‘laboratorium’ (lees: rommelhok) terecht zou komen, werd het een dubieuze zaak of er nog wel foto’s bij dit bericht geplaatst zouden kunnen worden. Ik raakte dus in de zenuwen, maar met z’n tweeën brachten we zwetend van de inspanning en de spanning deze knutselproef toch tot een goed einde.
Gewapend met mijn platte Chinese telefoon, nu geladen met dat kleine, maar o zo belangrijke stukje plastic, zet ik mij op de avond van de laatste dag van 2019 op een stoeltje voor hut nr. C6 van Hotel African Village , om mijn ‘avonturen’ op te sturen naar mijn webmaster, die het relaas vervolgens op mijn website zal plaatsen.
Waarschijnlijk kom ik pas volgend jaar klaar met deze klus, maar dat kan morgen al zijn
De weg van Labé naar het zuiden zat vol met prachtige potholes, waar je met een fiets makkelijk omheen kunt manoeuvreren, maar die voor auto’s, de vaak overbeladen taxi’s en busjes nogal een beproeving vormen.
Bij Pita sloeg ik af op een gravel weggetje naar de waterval van Kinkon, die ik in 1987 op mijn tweede Afrika-reis ook al eens had bekeken. Het water viel nog steeds . Wonderlijk toch!
In de buurt van de waterval stond het struikgewas in de brand. Dat was geen ongelukje met een achteloos weggeworpen peuk, maar hier werd de bush, zoals op zoveel plekken in West Afrika tijdens de droge tijd, met opzet afgefikt, dit om plaats te maken voor nieuw vers gras voor de koeien, het
zogenaamde ‘Feux de brousse’, een erg onaangename gewoonte, vooral voor wildkamperders .
Mijn volgende doel was het op 1200 meter hoogte gelegen plaatsje Dalaba.
In Dalaba vond ik zowaar een toeristenbureau. De toeristen-informant zat op een stoeltje te wachten op een toerist. Ik had in de negen dagen die ik al in Guinee was nog geen toerist gezien, waardoor het me waarschijnlijk leek dat de man niet overwerkt was. Hij veerde, toen hij me zag komen aanfietsen dan ook enthousiast overeind om mij te overladen met stapels folders, kaarten en verbale informatie, althans dat dacht ik, maar dat was een wat al te optimistische gedachte. Binnen in het bureau hing wat Afrikaanse kunst aan de muur, maar folders en kaarten waren er niet.
“Op,” zo verklaarde de informant.
Ik vroeg maar niet hoe lang die al op waren. Hij stelde mij voor om de volgende dag een wandeling te gaan maken naar de ‘Pont de Dieu’. Hij was namelijk niet allen informant, maar ook gids.
De volgende dag gingen we op pad naar de ‘Pont de Dieu’. Onderweg vulden we onze bidons met water en meteen kwamen er kinderen kijken. Als een Afrikaan bij de waterpomp van het dorp zijn bidon vult, is dat de normaalste zaak van de wereld, maar als een witman dat doet is het natuurlijk héél bijzonder.
Na een paar uur lopen kwamen we bij de ‘Pont de Dieu’, een mooie natuurlijke brug.
Aangezien het kerst was plukte Mamadou twee takjes van een in bloei staande struik en gaf mij er één. “Bonne fête” zei hij en samen poseerden we voor mijn op de selfiestick geplaatste toestel.
Na deze wandeldag fietste ik verder in zuidelijke richting door de Fouta Djalon, het groene bergland van Guinee.
Iets buiten het plaatsje Linsan vond ik een prachtig hotel, althans dat was het in de goede oude tijd geweest. De beheerder had de boel volledig laten versloffen: balen plastic vuilnis in de tuin, planten verdroogd en afgefikt, zwembad gevuld met water dat op erwtensoep leek, lampen in de kamer kapot of verdwenen, toilet spoelde niet, geen water uit de Kranenburg en de douchekop, alles vies en onder het stof, bed niet opgemaakt, etc.
De beheerder lag, toen ik aankwam, onderuitgezakt op een stoel voor de televisie te slapen, maar kwam tot actie toen ik hem wakker porde en hij in de gaten kreeg dat er wat te verdienen was. Hij schroefde een nieuwe lamp in de fitting, bracht een emmer water en liet een jongetje de kamer aandweilen. Ook bracht hij een handdoek, maar die was vuil en vochtig. Toen ik hem daarop wees, haalde hij die weg en kwam even later met een keurig opgevouwen handdoek terug. Die was ook vochtig en vuil. Het was dezelfde.
Toen ik de volgende ochtend vertrok lag de noeste werker alweer onderuitgezakt voor de televisie.
Ik geef toe dat mij geen overdreven werkijver verweten kan worden, maar er zijn blijkbaar toch gradaties in luiheid. Deze hotelbeheerder zou, zo er een competitie in die tak van sport bestond, ongetwijfeld tot de grootmeesters behoren.
Dat plastic op de voorgrond en die as maken de sfeer….. als je er oog voor hebt.
Iets voor Kindia sloeg ik af op een laterietweg naar het zuiden, die vrij recht op de grens van Sierra Leone af ging. Volgens een man op de afslag was er een prachtig hotel drie kilometer verderop. Dat klopte met het accent echter op ‘was’. Een nog mooiere tuin dan bij dat vorige hotel, met mooie ronde bungalows er in. Helaas was er sinds de Fransen in de jaren zestig vertrokken uit Guinee, niets meer aan gedaan en had de natuur de bungalows alweer vrijwel geheel teruggenomen, op één na, die de beheerder min of meer bewoonbaar had gehouden. Hij beheerde dan ook niet het ‘prachtige hotel’, dat slechts uit ruïnes bestond, maar de waterval die er 500 meter achter lag. Ik mocht mijn tent bij zijn huisje opzetten, waarna ik de waterval ging bekijken.
De waterval voerde helaas niet overweldigend veel water, maar als je er onder zou staan, zou je snel van gedachten over de hoeveelheid water veranderen, ik althans wel.
Tegen donker warmde ik een handjevol macaroni op als culinair besluit van deze dag.
Met dit verrukkelijke diner dat ik op Tweede Kerstdag voor mezelf bereidde en waarvoor ik de beheerder van het ruïne- hotel niet enthousiast kon krijgen, besluit ik deze aflevering van mijn Eeuwig Durende (nou ja, bijna eeuwigdurende, want niets op onze wereldbol is eeuwig) reisfeuilleton . Dan houd ik nog iets over voor een volgende aflevering.
Allen een voorspoedig 2020 gewenst met veel mooie fietskilometers en/ of andere mooie dingen.
Frank van Rijn.