Bericht 9
Niet ver voorbij de grens Sierra Leone – Guinee, en dus weer terug in Guinee, kwam ik op de asfaltweg, of beter gezegd: de pothole-weg met nog redelijk wat asfalt om de potholes heen, van Faranah naar Mamou. Die weg had ik in 1987 ook al gefietst en wel op mijn tocht Parijs – Dakar, die overigens begon in Den Haag en waarbij ik met een wijde boog om Parijs heen reed, omdat fietsen door Parijs geen lolletje is. Dat was dus Parijs – Dakar zonder Parijs. Later in Burkina Faso werd ik overvallen door twee bandieten op een motorfiets, die me de struiken in sleepten en me al mijn geld, pas, travellercheques en waardepapieren afnamen, waarna ze me met mijn reserve binnenbanden aan een boom vast bonden en er op hun motorfiets vandoor gingen. Dat avontuur kostte me veel geld en ook tijd, niet om me los te wurmen, maar wel om in Ougadougou een nieuw paspoort aan te vragen en geld te laten overmaken om mijn tocht voort te zetten. (Dat alles is na te lezen in mijn boek: ‘Door Sahara en Sahel’, uitg. Elmar en nog te verkrijgen bij de boekhandel)
Door al dat tijdverlies haalde ik Dakar niet meer, zodat die reis mijn ‘Parijs – Dakar’ werd zonder Parijs en zonder Dakar.
Terug naar het heden. (dat ondertussen ook alweer een week of twee oud is, aangezien ik een tijdje geen wifi kon vinden)
Ik fietste heerlijk ontspannen om de potholes heen, waar vrachtwagens kreunend en stapvoets door al die gaten, zo groot als badkuipen heen moesten kruipen.
Op deze route kwam ik door het dorpje Dian Dian, waar ik 33 jaar geleden de nacht heb doorgebracht in de ronde hut van een erg gastvrije man. Er stond een bed in en de man zei: “Zet je fiets maar in de hoek.” In mijn zojuist genoemde boek hield ik een beschouwing over hoe je een fiets in de hoek van een ronde hut moet zetten. Wat later aten we rijst aan een wiebelend tafeltje met vier poten, waarbij ik tot de
gedachte kwam dat ofwel één van de poten te kort was, ofwel één te lang. Ja, ja, na zo’n dag fietsen door de tropen kun je soms tot werkelijk diepe gedachten komen!
Helaas wist ik de naam van de man bij wie ik indertijd logeerde niet meer en herkende ik de hut niet, aangezien de misschien wel honderd hutten van het dorp erg veel op elkaar leken. Bovendien vervagen sommige beelden in de loop van 33 jaar ook wel eens. In ieder geval schoot ik er toch een plaatje met een paar van die ronde hutten er op. Misschien was één daarvan wel de hut waarin ik toen de nacht heb doorgebracht.
Van Mamou kreeg ik een stukje weg ter rijden dat ik deze reis rond 24 december ook al gereden heb, maar nu van de andere kant. Het aardige is dat een weg van de andere kant bereden eigenlijk een andere weg is, althans zo kun je het bekijken en zo bekeek ik het.
In Dalaba trof ik bij het office du tourisme Mamadou Lamarana weer, de gids met wie ik 23 december naar de ‘Pont de Dieu’ ben gelopen. Deze keer leidde hij me op een kort wandelingetje langs een paar aardige rotsformaties.
Vanaf Pita ten noorden van Dalaba, fietste ik over een ruige laterietweg, die hier en daar wat weg had van een trap, naar Het dorpje Doucki, waar ik op een van mijn vorige West-Afrika reizen (2006) al eens geweest was. Daar bevindt zich (nog steeds) het campement van Hassan Bah (uitgesproken als Bach, hoewel hij geen groot bewonderaar was van de muziek van zijn naamgenoot), een gids die excursies leidt door de Fouta Djalon. Die vorige keer had ik een paar mooie wandelingen met hem gemaakt en dat wilde ik nog eens beleven. We trokken door een fraai rotsachtig gebied naar een waterval.
Voor de volgende dag stond er weer een flinke wandeling op het programma, maar deze keer was het 18 jarige neefje van Hassan, die voor het gemak ook Hassan heette, mijn gids. Om hem van zijn oom te onderscheiden, noemde ik hem Hassan II. Allereerst gingen we naar ‘Indiana Jones’, een labyrint van diepe smalle kloven, zo door Hassan gdnoemd, omdat het geheel hem deed denken aan de films van deze archeoloog-avonturier. Het was werkelijk een stelsel van indrukwekkende canyons, kloven en grotten. Alleen de slangen, schorpioenen, vogelspinnen, tarantula’s en al die andere kruipende, bijtende en stekende beestjes ontbraken en ook de ‘bandietendichtheid’ was er een stuk kleiner dan in de films, maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben.
Na een uur door ‘Indiana Jones’ rondgelopen en gekropen te hebben, éénmaal zelfs door zo’n smal gat, dat ik met een extra boterham bij het ontbijt klem zou zijn komen te zitten, liepen we verder over een klein paadje tussen veel struikgewas naar ‘Bob Marley’, weer zo’n originele naam van Hassan I. Dat was een uitsparing in een loodrechte rotswand, waarvoor we een lastige steile afdaling over rotsblokken moesten maken. Ik vroeg Hassan II naar het verband tussen Bob en deze plek. Dat verband was eenvoudig: Zijn oom Hassan I was vroeger erg onder de indruk van deze zanger.
“Nu niet meer?” vroeg ik.
“Nee,”antwoordde Hassan II, want nu is hij erg religieus geworden en gaat liever vijfmaal per dag naar de moskee, dan dat hij zich bezighoudt met triviale zaken als muziek en dans. Dat hoort volgens hem niet zo bij de Islam.”
Van ‘Bob’ klommen we weer omhoog naar het plateau en vervolgden onze wandeling langs ‘La Hyene’, een enorme rotsberg waar vroeger een hyena zat, die de schapen van de herders uit de omgeving opvrat.
De volgende ochtend maakte ik bij wijze van afscheid nog een foto met de zelfontspanner van beide Hassans en mijzelf, voor mijn hut.
Deze blokkades deden mij denken aan het gedicht van P.N. van Eyck: ‘De tuinman en de dood’ , na te zoeken door iedereen die net zo handig is met internet als ik.
Kort samengevat: De tuinman is rustig in zijn tuintje aan het wieden, maar plotseling staat Hein, de Dood, achter hem en zegt: ‘Vanavond kom ik u halen.” De tuinman zadelt in paniek zijn paard en rijdt als een bezetene zo ver mogelijk weg en wel naar Ispahaan (Isfahan) waar hij zich in een van de nauwe straatjes verschuilt. En daar staat ’s avonds Hein plotseling toch weer achter hem en zegt verbaasd: “Ik begreep er al niets van dat ik helemaal hierheen gestuurd werd om u op te halen.’
De moraal van het verhaal: een mens ontloopt zijn noodlot niet.
En waarom moest ik nu aan dat gedicht denken?
Welnu, ik was aanvankelijk van plan deze winter naar Chili te gaan voor een fietstocht van Arica naar Santiago, maar juist op de ochtend dat ik mijn ticket naar Santiago wilde kopen, hoorde ik op de radio dat er onlusten waren in Santiago en andere grote Chileense steden. En dus veranderde ik spoorslags van plan en kocht een ticket naar Dakar, om in ‘rustige’ landen te gaan fietsen, zoals Senegal, Gambia, Guinee en Sierra Leone.
En daar zat ik dus opeens vast in Labé (Guinee) terwijl ik de problemen juist wilde ontvluchten.
Gelukkig liep het met mij beter af dan met de Perzische tuinman en kon ik mijn tocht na die twee dagen weer vervolgen.
En daarover ga ik het in mijn volgende bericht hebben.
Tot dan.