Bericht 10.
Ik was met mijn vorige bericht blijven steken in Labé, waar ik twee dagen lang ook echt was blijven steken vanwege de politieke onlusten in Guinee Conakry en vooral in Labé. Na die twee dagen van volledige wegblokkades achtte Roger, mijn Belgische gastheer van het guesthouse Djumtum, het verantwoord, dat ik weer van start ging. Ik had een interessante route uitgezocht: Dwars door het gebergte van de Fouta Djalon en ver van asfalt terug naar Senegal. Roger had mij voorspeld: “La, tu vas souffrir.” (Daar ga je lijden). Dat traject beloofde een hoog keien-, gruis-, klim-, en daalgehalte te bevatten. Weer eens iets zoals in de goede oude tijd!
Ik kende al een deel van dat traject, want in 2006 was ik van Nederland naar Accra in Ghana gefietst en toen had ik op het traject van Koundara naar Mali-ville (niet het land Mali, maar het stadje Mali in Guinee, ten noorden van Labé) inderdaad ‘gesouffrird’. (Zoekt u het allemaal op in de Grote Bosatlas?). Daar wurmde ik mijn fiets tegen hellingen aan, zo steil, dat ik de beladen fiets nauwelijks meer omhoog kon duwen, omdat mijn schoenen slipten over het gruis van het pad. En deze keer ging ik me weer in die wildernis wagen, want op een fietsreis moet niet alles even gladjes gaan. Bovendien was het alternatief dat ik dezelfde route zou moeten nemen als die op de heenweg om terug te komen in Senegal en dat leek me toch minder aantrekkelijk dan dit souffrir-traject via Mali-ville.
Op de eerste zes kilometer langs en door Labé tot waar ik afsloeg op de laterietweg naar Mali-ville kwam ik langs een stuk of tien blokkades, waarvan de helft verlaten was. Bij drie van de andere vijf, die wel ‘bemand’ waren, werd de doorgang voor mij door vriendelijke mensen snel vrijgemaakt, door takken en balken aan de kant te schuiven. Bij de resterende twee ging het moeilijker.
“Waar wilt u heen?” vroeg een ventje van vijftien, terwijl hij een houding aannam alsof hij de grote hotemetoot van de politie was.
“Naar Mali-ville,” antwoordde ik.
“Weet u wel, dat er vandaag niet gereden mag worden op de wegen van Guinee?”
“Nee, dat weet ik niet. Volgens mij mag er vandaag weer wel gereden worden en zeker met de fiets.”
“U moet betalen om verder te kunnen.”
Met gulle hand gaf ik de jongen 1000 Franc, wat in onze valuta neerkwam op 10 cent. Daarop werd een strookje van de weg voor mij vrij gemaakt, zodat ik mijn tocht kon vervolgen.
Bij de andere ‘moeilijke’ blokkade moest ik zelfs een biljet van 2000 Franc overhandigen, ook aan zo’n toneelspeler (of politiepotentaat) in de dop. Blijkbaar waren de blokkades die dag overgenomen door jongelui die zich verveelden. Dan konden ze er meteen wat Franken uit slaan. Dat had weinig met politiek en het eruit werken van de president te maken. In totaal trof ik op de eerste 25 km een stuk of twintig wegblokkades, waarvan er ongeveer tien ‘bemand’ waren en die mij in totaal toch al gauw 60 cent kostten.
Na die 25 km was het gelukkig gebeurd met de wegblokkades en kon ik, ongestoord door tolheffingen, mijn tocht vervolgen. De weg klom en daalde en klom opnieuw bij herhaling, maar het was allemaal nog redelijk te trappen en na 54 km plaatste ik tegen de avond mijn tent op het terrein van een vriendelijke boer.
De volgende dag reed ik een korte, maar veel zwaardere etappe naar het plaatsje Yembering. Ik moest veel steile hellingen op, waar niet meer te fietsen was en ook hier werd het soms zo steil dat mijn schoenen slipten over het pad. Op een erg lastig stuk haalde een vierwielaangedreven jeep me in. De chauffeur stopte en vroeg me waar ik naar op weg was.
“Naar Yembering,”antwoordde ik, waarop hij zei dat hij daar woonde. Ik kon de fiets meteen op de laadbak gooien en meerijden. “Dat scheelt je een hoop werk,” voegde hij eraan toe. Ik antwoordde echter dat meerijden tegen de ethiek van de fietsreiziger is.
“O, ben je er zó één,” merkte de man op. Blijkbaar had hij wel eens vaker zo’n fundamentalistische fietser als ik ontmoet.
Ik haalde een foto uit een van mijn tassen tevoorschijn en liet hem die zien met de vraag: “Kent u de man op deze foto? Die was 13 jaar geleden, toen ik dit traject in tegenovergestelde richting reed, leraar geschiedenis aan het plaatselijke lyceum. Ik heb toen bij hem gelogeerd en nu wil ik proberen hem weer terug te vinden.”
De chauffeur bekeek de foto nauwkeurig en riep toen uit: “Jazeker! Hij is nu burgemeester van Yembering! Iedereen kent hem, dus je zult geen problemen hebben hem te vinden.” Daarop wenste hij me veel sterkte met de laatste 15 km naar Yembering en reed toen weer door.
Anderhalf uur zwoegen later reed ik Yembering binnen, waar ik De burgemeester snel vond.
“Kent u me nog?” vroeg ik en liet hem de foto zien.
“Jazeker,” antwoordde hij. “U was hier jaren geleden ook al op de fiets.”
We haalden herinneringen op aan die keer, waarbij hij zijn dochter voor de nacht verbande naar een familielid, zodat ik in die kamer de nacht kon doorbrengen. Deze keer kreeg ik zelfs een heel nieuw huis, maar nog onbewoond, tot mijn beschikking.
De 42 km van Yembering naar Mali-ville vielen niet mee. De weg ging voortdurend op en neer, maar veel meer op dan neer, aangezien Yembering op ongeveer 900 meter hoogte ligt en Mali-ville op 1538 m. Er zaten steile stukken in, die ik niet allemaal kon fietsen. Na 15 km hielt ik een stop in een dorpje om mijn brood te eten, dat ik wegspoelde met een lauwe cola. Er zat een groep wijze lieden op het bankje voor de winkel en daar maakte ik een paar foto’s van. Daarna vroeg ik een van de wijzen of hij van dezelfde groep, min hem, maar plus mij, een foto wilde nemen en zo kwam ik tussen de wijzen van het dorp te zitten. Ik deed een zwakke poging om ook wijs te lijken, maar witmannen die op de fiets door Afrika reizen in plaats van in een mooie vierwielaangedreven jeep, worden in deze contreien niet voor vol aangezien.
“Waarom reist u op dit moeilijke traject met een fiets?” wilde mijn buurman links weten.
“Omdat ik het leuk vind,” antwoordde ik.
“Leuk??” Nog een graadje minder vol!
“Ja, probeer het ook eens!” probeerde ik nog. “U zult zien hoe geweldig het is,” maar ik kreeg de indruk dat deze poging om de man enthousiast voor de fiets te krijgen schipbreuk ging leiden.
Voorbij dit dorpje werd de weg weer zo steil dat ik moest duwen. Er liepen vijf jongetjes achter me aan en toen ze me zo bezig zagen, gingen ze mee duwen. Dat was natuurlijk aardig en het scheelde ook een stuk in de slavenarbeid. Ik maakte mij hier schuldig aan kinderarbeid, maar voor de kinderen was het een leuk tijdverdrijf, dus ik had er desondanks een goed gevoel bij. Bovendien kregen ze bovenaan de heuvel elk een snoepje en een zakje pinda’s van mij als beloning, waar ze, zo te zien, erg content mee waren.
In Mali-ville bleef ik een dag om een wandeling te maken naar ‘La Dame de Mali’, een grote rots in de vorm van een dame.
Voorbij Mali-ville werd het serieus met de weg, die snel degenereerde tot een soort ezelpad met steile hellingen, keien en erosiegeulen.
Na een hevig gebonk over een stuk weg met lateriet-keien, werd het pad weer iets beter. Zou ik het slechtste dan al gehad hebben? Een ontmoeting met twee Fransen in een 4×4 jeep, hielp me snel uit de droom: “Nog 5 km goed en dan 80 km erg slecht.” was hun opwekkende boodschap.
Nu is het zo, dat wat voor een auto erg slecht is, voor een fiets best prima kan zijn en omgekeerd. Door grote gaten kun je vaak makkelijk fietsen, terwijl een vierwieler daar alle kanten op schommelt. En met een fiets kun je makkelijk om de meeste keien heen fietsen, terwijl een auto aan de ene kant om een grote steen heen kan rijden, maar dan een dikke kans maakt met de wielen aan de andere kant een knots van een kei te raken. Ik dacht dus, dat het wel eens mee zou kunnen vallen, maar ik kwam er al snel achter dat dat toch ook niet het geval was.
Die avond kwam ik tot Hamdalaye, een dorpje waarvan ik me kan voorstellen, dat niet iedereen het feilloos en blindelings op de kaart van Afrika kan aanwijzen. Ik mocht er mijn tent opzetten voor de nacht.
Nog twee dagen ploegde en zwoegde ik voort over het ezelpad naar het dorpje Segou, juist over de grens van Senegal, waarbij ik alle soorten wegdek onder mijn wielen kreeg, behalve asfalt. Hier volgen wat impressies van deze boeiende route, waarbij ik, door mijn fiets er steeds bij te zetten (ja toch weer!!), getracht heb een interessante voor- of achtergrond te creëren en zo diepte in de foto te krijgen. Gelukkig is het een mooie fiets, dus dat maakt veel goed.
Tot slot van deze doorsteek naar Senegal kwam, ongeveer 10 km voorbij de grens, de apotheose. Het pad dook een paar honderd meter omlaag van het plateau waar ik op zat naar de laagvlakte van Senegal. Als ik dat weggetje omlaag aan het begin van de doorsteek had gehad (en dan dus omhoog), had ik me wel driemaal bedacht voordat ik eraan was begonnen, misschien wel viermaal. Mogelijk was ik er na die viervoudige bedenking toch wel aan begonnen, maar dat zou dan van mijn stemming op dat moment hebben afgehangen. Het zag er in ieder geval nogal onapetijtelijk uit, want het was eerder een stenen trap dan een fietspad. Voetje voor voetje en met de remmen stevig aangetrokken, manouvreerde ik mijn fiets uiters voorzichtig omlaag.
Tot zover deze aflevering van mijn West-Afrika-reis. In de volgende aflevering het besluit van die reis tot aan Dakar.
Tot slot nog een belangrijke mededeling: Volgend weekeind, vrijdag 28 en zaterdag 29 Februari en zondag 1 Maart wordt in het Jaarbeursgebouw in Utrecht de jaarlijkse Fiets- en Wandelbeurs gehouden. Het is niet toevallig, dat mijn reis juist een week voor die beurs is afgelopen. Ik zal op elk van die drie dagen van 13 tot 14 uur een lezing houden over mijn fietsreis dwars door de Sahara en de Sahel, die ik in 1986/1987 maakte. Een reis dus uit de oude doos, toen er nog weinig asfalt in Afrika lag, reisgidsen nog maar summiere informatie gaven en het leven van de reiziger niet vereenvoudigd (of bemoeilijkt!) werd door internet.
Mogelijk zet ik er nog een paar plaatjes van deze reis bij, maar ik moet mij houden aan de tijd, want na mij komt er in dezelfde zaal weer een volgende lezing.
Hopelijk tot ziens op die beurs!
Frank van Rijn