De “Col du Vam” bedwingen … in Drenthe

In mijn vorige bericht beloofde ik u om opnieuw op expeditie te gaan naar de Col du Vam van 4800 cm boven zeeniveau, aangezien ik na de vorige beklimming van deze hoogste berg van Drenthe geen fototoestel bij me had. Deze keer kwam ik beter beslagen ter berg.

Foto 1 : Op de Col du Vam

In mijn boek ‘De magische vijfduizendmetergrens’ waarvan ik het verschijnen reeds aankondigde beschrijf ik de etappe over de Abra Anticona in Peru, die vrijwel precies even hoog is, behalve dan dat de ‘c’ voor de ‘m’ ontbreekt.

Foto 2: Op de Abra Anticona.

Op deze foto ontbreek ik, omdat ik op het moment dat de foto geschoten werd, mijn fototoestel hanteerde. Ik was er echter wel, anders had ik die foto natuurlijk niet kunnen schieten.

Behalve die pas van 4818 meter hoogte ben ik op die reis in dat boek over dozijnen andere 4000-plussers gekomen. Ook kwam ik enkele malen, zoals de titel van het boek doet vermoeden, over de hoogte van 5000 meter.

Ik laat hier als toegift bij dit bericht nog een korte passage uit mijn boek volgen. Daar had ik het nogal koud, iets dat de lezer, die mij soms een beetje volgt, niet zo zal verbazen, aangezien ik een pure koukleum ben.

Foto 3: Ik bij een eenzaam bordje op grote hoogte.

                                    -12-Dag der Verschrikkingen (met toch ook veel plezier !?)-

Harde koude tegenwind, vanaf de eerste tot de laatste meter, zuurstofgebrek en een slechte nacht, die daaraan vooraf ging, deden mij de zesde dag van de tocht over de cordillera bestempelen als ‘De Dag der Verschrikkingen’. De weg ging meteen voorbij Laguna Verde weer klimmen. Door de inspanning ging ik zweten, waardoor de wind mij zoveel afkoelde, dat ik mijn fleece jas met windstopper moest aantrekken over wat ik al aan had: hemd plus extra hemd, T-shirt, shirt met lange mouwen en een klein trainingsjasje. Door al die lagen ging ik meer zweten, waardoor de wind mij nog meer afkoelde, zodat ik het alleen maar kouder kreeg. Daarom stopte ik en trok ik een extra trui met lange mouwen aan onder het kleine trainingsjasje en de fleece jas met windstopper. De zeven lagen die ik nu over elkaar aan had gaven me aanvankelijk een redelijke bescherming tegen de afschuwelijke wind, maar al snel zweette ik door dat gelaagde harnas nog een stuk meer dan ik tot dan toe had gedaan. Ten gevolge van de verdamping, veroorzaakt door die ellendige tegenwind kreeg ik het na een tijdje zó koud, dat ik mij genoodzaakt zag om over die hele garderobe óók nog mijn bijna hermetisch afsluitende regenpak aan te trekken. En dat zorgde er natuurlijk voor dat ik na enige tijd bijna dat hele pakket textiel uit dreef, waardoor… Kortom, ik was in de beruchte kleding-spiraal terechtgekomen, waaruit geen ontsnappen mogelijk was. Als ik nog meer jassen en truien bij me had gehad, had ik die stellig ook allemaal aangetrokken en had ik me uiteindelijk door het gewicht van al die doorweekte kleding niet meer kunnen bewegen.

            Er wordt wel eens gezegd: ‘Tegen kou kun je je kleden, tegen warmte niet.’ Misschien heb ik reptielen bloed, maar bij mij geldt het omgekeerde, zoals nu weer eens bleek: Tegen de échte kou kan ik me níet kleden, tegen de warmte altijd: hemd, T-shirt met korte mouwen, katoenen onderbroek, korte broek, wollen sokken, schoenen en een petje op mijn hoofd. Daarmee kan ik de hoogste temperaturen op aarde aan, mits ik genoeg water drink. Misschien had ik deze ijzig koude ochtend zo zomers gekleed van start moeten gaan om niet te gaan zweten en daarmee niet in die spiraal terecht te komen, maar vrij zeker was ik dan meteen van de fiets getuimeld, rijp voor de EHBO. Hoe ik het ook wendde of keerde, het kouprobleem was en bleef voor mij onoplosbaar. Een lange trainingsbroek, een lange regenbroek daarover, handschoenen en een wollen muts completeerden mijn kledij, die mij opblies tot een Drie Dubbele Dik Trom. En nog was ik er niet, want de wind blies ook onbarmhartig door mijn wollen wintermuts, zodat ik weer moest stoppen om daar een plastic zak onder te doen en de capuchon van de regenjas over die muts heen te trekken. In ieder geval had ik geen problemen het hoofd, waar zich al het gecompliceerde denkwerk afspeelde, koel te houden.

            Maar niet alles was verschrikking op die Dag der Verschrikkingen. De zon scheen mooi, fel zelfs, op die hoogte van 4300 meter, de hemel was staalblauw en het landschap was fabelachtig. Bomen en bloemen ontbraken weliswaar, maar de weidsheid van het totaal verlaten land, met de besneeuwde toppen van vulkanen in het rond, compenseerde dit gemis aan vegetatie. Het was een wereld die onwezenlijk leek. En weer was ik geland op de een of andere verre planeet, voor de verandering deze keer Pluto. De verrukking veroorzaakt door deze bizarre wereld verwarmde me zodanig, dat ik nog juist niet bevroor of bevangen raakte door de kou.

            In deze toestand van verrukking, vermengd met verschrikking, fietste ik langs een bordje waarop ‘Ojos del Salado’ stond. Een pijl wees naar links, waar in de verte die vulkaan van 6891 meter stond, de op één na hoogste berg van Zuid-Amerika. Alleen de Aconcagua was nog een paar meter hoger, hoewel een recente meting deze Ojos een duimbreed meer had gegeven dan de Aconcagua. Die meting was overigens door kenners weer in twijfel getrokken en zo streden deze twee reuzen, samen met de Pissis, een eindje verder naar het zuiden, om de eer, de hoogste berg van het continent te zijn.

            Terwijl ik naar drie flinke takken zocht om een driepoot van anderhalve meter hoogte te fabriceren waar ik mijn fototoestel op kon bevestigen, kwam er van achteren een jeep aangereden. Ik gebaarde de chauffeur te stoppen, zodat hij die foto van mij kon maken, aangezien dat zoeken naar takken in deze boom- en struikloze wereld natuurlijk gedoemd was zonder succes te blijven. De jeep hield halt en er stapte een Argentijns echtpaar uit. De man vroeg me wat ik hier in godsnaam deed.

            “Fietsen,” antwoordde ik, maar dat was niet waar want op dat moment stond mijn fiets tegen dat Ojos bord. “Kunt u met mijn camera een foto van me maken met mijn fiets en dat bord erop en die Ojos berg op de achtergrond?”

            Dat kon hij en hij deed het ook. Daarna merkte de vrouw op dat de gevoelstemperatuur door de wind misschien niet zo prettig was voor een fietstochtje. Ik antwoordde, dat ik dat ondertussen al had ontdekt.

            “Met die fiets is het van hier nog een flink eind naar de bewoonde wereld,” zei de man. “Heeft u daar wel zin in?’

            “Och…. Ik…..”

            “We hebben plaats genoeg in de jeep voor die fiets en je bagage,” onderbrak hij mij.

            “En voor mij?” vroeg ik.

            “Ja, ook,” antwoordde de vrouw. “Dus rij lekker mee met ons. We hebben verwarming in de jeep.”

            Daarmee bracht ze me sterk in verleiding, want eigenlijk was er op dat moment weinig dat ik liever wilde dan in een verwarmde auto voortsnellen naar de civilisatie, afgeschermd van deze afschuwelijke wind.

            “Doe het niet,” zei een stem in mijn binnenste, “Je krijgt er spijt van als je het doet.”

            “Doe het wél,” zei een andere stem, eveneens in mijn binnenste, “Je krijgt er spijt van als je het niet doet. Het is gewoon te koud voor je.”

            “Ja……” antwoordde ik de Argentijnen, “Eigenlijk….. ehh….”

            “Vooruit kerel!” zei de man. “Het is geen enkel probleem. Wees nou niet zo bescheiden,” en hij liep voortvarend naar mijn fiets om die alvast naar de jeep te brengen.

            “Nee wacht,” zei ik. “Ik denk dat ik toch maar…..”

            “Wees nou verstandig en rij met die mensen mee,” zei stem nummer twee in mijn binnenste. “Straks lig je bij de vuile was aan de kant van de weg zonder dat er iemand in de buurt is om je te reanimeren.”

            “Pas op!” zei stem nummer één. “Als je meegaat in die jeep, moet je hier later weer naar terug om dit traject over te doen. Denk aan je boek ‘Revanche in de Andes’, waarin je hebt beschreven dat je vijf jaar later weer terugging naar Arequipa in Peru om die Alto de Toroya over te doen! Doe het nu meteen goed en zanik niet over een beetje kou.”

            Normaal neem ik de tijd om uitgebreid te twijfelen, maar nu moest ik snel beslissen, want ik kon deze mensen hier niet een half uur ophouden met ja, nee, toch maar wel, nee, toch maar niet….En daarom zei ik: “Ja…., ehh….Ja, warm is het hier inderdaad niet, maar wij Nederlanders kunnen wel tegen een stootje. En zo verschrikkelijk koud is het nu ook weer niet. Bovendien is het een leuke fietstocht. Dus heel vriendelijk bedankt voor het aanbod, maar ik fiets toch maar door.”

            En zo zag ik even later de jeep met gemengde gevoelens wegrijden.

            “Sukkel die je bent!” zei nummer twee. “Het is wél verschrikkelijk koud en een ‘leuk fietstochtje’ vind je dit beslist niet. Wij Nederlanders kunnen inderdaad tegen een kou stootje, maar jíj absoluut níét!”

            “Prima gedaan!” merkte nummer één prijzend op. “Nu zie en beleef je dit indrukwekkende landschap veel beter dan vanuit die auto. Bravo kerel! Een schouderklopje!”

            Ik vatte de fiets weer bij de hoorns en vervolgde eenzaam deze fantastische Tocht der Verschrikkingen.

Dat vele plezier volgt hier in het boek, maar ik moet natuurlijk nu niet alles gaan verklappen.

Ik wens u een goede zomer toe met (even)veel fietsplezier!

                                                                                   Frank van Rijn.