Een stel peperdure visa, letters of invitation, travelpermits en een dag lang bureaucratisch mens-erger-je-niet spelen in een sombere overheidsspelonk voor een stukje voddig papier van 6 x 8 cm met een stempel er op …. Je moet er wat voor over hebben om een stel voormalige Sowietrepublieken te mogen bezoeken. Dat erger-je-niet spelen gaat mij normaal al niet zo soepeltjes af maar toen in Dushanbe, de hoofdstad van Tadjikistan, door de een of andere belangrijke bons het honderdeneerste probleem werd gecreëerd, met de opmerking: “Er staat geen nummer boven uw travelpermit”, werd het me te machtig.
“Het barst van de nummers op de permit” antwoordde ik geïrriteerd.
“Maar op het randje hierboven moet ook een nummer staan en dat ontbreekt”
“Dit is mijn laatste reis door zo’n stempel-nummer-registratie-permitland” siste ik in het Nederlands, de wanhoop nabij “volgend jaar ga ik naar het Tjeukemeer”.
“Wablief?” vroeg de bons.
Ik dwong me opnieuw tot geduld en diplomatie van de hoogste orde en na anderhalf etmaal kon ik zo waar het zo vurig verlangde vodje met stempel in ontvangst nemen. Kosten: slechts $ 38,- en daarvoor waren misschien wel vijf mensen een dag voor in de weer geweest. Dat is een uurloon van tweeënzeventig eurocent. Een koopje! Zoiets lukt je in Nederland niet meer!
Afgezien van dit mens-wat-heb-je-je-weer-geërgerd spel, had ik een mooie reis van ruim vier maanden door Centraal Azië, maar verderop doemde al weer een nieuw probleem op. “Hoe meer fietstoeristen in ons land tijdens de Olympische Spelen, hoe meer kans op revolutie” dachten de Chinezen en die bezorgdheid is natuurlijk volkomen terecht. Stel je voor: honderdduizenden fietsers die vanuit Europa komen aanzwermen, zoiets als indertijd de horden van Jengiz Khan op hun paarden. Die zouden gemakkelijk Peking kunnen bezetten met en passant heel Tibet er bij. En daar houden de Chinezen niet van, reden om van de ene dag op de andere, de visum afgifte aan de toeristenstop te zetten.
Mijn plannetje om door China naar Laos en Thailand te fietsen viel daardoor in duigen en bovendien kwam ik, in het in September steeds kouder wordende Centraal Azië, vast te zitten. Om de barre winter te ontlopen bood het vliegtuig de enig redelijke oplossing. Daarbij had ik de keuze tussen terug te keren naar Nederland en daar in mijn comfortabele huisje de winter door te brengen met het inplakken van dertig schoenendozen vol krantenknipsels van Heer Bommel, Panda, Koning Hollewijn en Eric de Noorman of een sprong over de Himalaya te maken naar een warme plek om va deze, door de Chinezen in duigen geslagen tocht toch nog iets te maken. Ik koos voor het laatste, namelijk Delhi en bewaar die Bommels, Panda’s, Hollewijns en Noormannen voor na mijn pensioen. Dan heb ik nog wat te doen en val ik niet in het beruchte vacuüm dat iedere Workaholic als het zwaard van Damocles boven het hoofd hangt.
Vanaf Delhi trok ik vijf maanden rond door het Indiase subcontinent. In het altijd weer mooie Nepal deed ik hoewel het al vrij laat in het jaar was een trekking naar het basiskamp van de Annapurna midden in een overdonderend sneeuwtoppen massief. Bangladesh, waar ik een week rond reed, was nieuw voor me, hoewel het met zijn mensenmassa’s en legers van fietsriksja’s sterk leek op het India van 1983. Het grootste deel van deze vijf maanden trok ik rond door het reusachtige India voordat ik van Bombay terugvloog naar Nederland.
In mijn vorige web-nieuwsbrief (al weer een tijdje geleden!) schreef ik over de veranderingen in India, de laatste 25 jaar. Ik wil daar nog een drietal opmerkingen aan toe voegen:
1. Filmster
Er blijken, anders dan ik vorige keer schreef, toch nog veel gebieden in India te zijn zoals Bihar en West-Bengalen (en zeker ook het buurland Bangladesh) waar je het absolute middelpunt van de belangstelling bent met elke keer als je een pauze houdt drommen mensen om je heen en waar je als een gevierde filmster handtekeningen kunt uitdelen. Dat zijn voornamelijk de arme en minder ontwikkelde gebieden waar je ook nog veel fietsen en fietsriksja’s ziet die in de rijkere gebieden en steden vrijwel geheel vervangen zijn door motorfietsen en scooter-riksja’s.
2. Banken
Ik schreef in mijn vorige nieuwsbrief dat je tegenwoordig in India heel makkelijk geld kunt wisselen, in tegenstelling tot 25 jaar geleden. Dat geldt zeker voor de toeristische plaatsen waar privé wisselbureaus zijn, maar bij banken gaat dat toch nog steeds op z’n elfendertigst. Loop voor de aardigheid maar eens een bank binnen in een stad die niet toeristisch is. Dat deed ik, hoewel beslist niet voor de aardigheid, toen ik vanuit Bangladesh India weer in reed en dat ging zo:
“Goedemorgen kan ik hier dollars of euro’s wisselen?”
“No sir, deze bank is niet gerechtigd buitenlands geld te wisselen. Ga naar Calcutta.”
“Ik moet helemaal niet naar Calcutta.”
“In Bhupaneshwar, de hoofdstad van Orissa kan het ook. No problems in India!”
“Maar dat is 400 km hier vandaan!”
“Yes, no problem!”
En dus reed ik op een krap budget naar Bhupaneshwar terwijl mijn zakken uitpuilden van de dollars en de euro’s. Waar ik onderweg ook probeerde te wisselen, ik werd doorverwezen naar Bhupaneshwar (merkwaardig toch, die Indiërs die wel graag buitenlandse deviezen krijgen, maar het de wissel- en bestedingsgrage toerist zo moeilijk maken!)
In Bhupaneshwar liep ik een bank binnen.”Goedemorgen kan ik hier dollars of euro’s wisselen?”
“No Sir u moet bij de Main Branch van de Statebank of India zijn, aan de andere kant van de stad”.
Aan de voorkant van die Main Branch stond een groot bord met daarop: “The customer is the most important person in this bank”. Fijn! Eindelijk een bank waar goed zaken mee te doen was! “Goedemorgen kan ik hier dollars of euro’s wisselen?”
“Please Sir, sit down.”
“Nee, ik kom niet om te zitten maar om te wisselen.”
“Yes wait”.
Na een kwartier kwam er al beweging in de zaak. Ik moest mijn pas laten zien en de cheque tekenen. Daarna ging de man aan de slag met zijn computer. Al een geweldige vooruitgang met vroeger, toen alles met een pennetje in grote boeken geschreven werd. Er volgde een klik- en typewerk waar geen einde aan leek te komen, en na dit een tijd aanschouwd te hebben vroeg ik: “Bent u een boek aan het schrijven of alleen maar een artikel?”
“No Sir, sit down.” Eindelijk kwam het computerwerk dan toch tot een einde, maar in plaats van me de rupees te geven haalde de noeste werker een groot boek tevoorschijn en begon daarin met een pennetje het hele verhaal op te schrijven dat hij zojuist met zijn computer had gemaakt.
“Vertrouwt u uw computer niet?”
“Safety first.”Daarin kon ik hem geen ongelijk geven, maar waarom dan al dat computerwerk? Als je geen vertrouwen in het ding hebt, zet hem dan bij het grof vuil!Na het schrijfwerk in zijn grote boek kwam het bonnenboekje met vier carbonvelletjes op tafel, en daarna …. werd het hele spul naar de buurman geschoven die echter met andere gewichtige zaken bezig was. “Mijn” employé ging ondertussen een andere klant “helpen”!
“Hoe is het nu met mijn rupees?” vroeg ik.
“Wait. Over 15 minuten of zo is alles al voor elkaar.”
Nog eens 15 minuten!! Dat werd me te gortig en daarom verloor ik mijn alom geroemde bank-diplomatie:
“Meneer, ik ben naar India gekomen om India te zien, om jullie fraaie tempels te bekijken, om te reizen en om geld uit te geven. Niet om een dag in de catacomben van de State Bank of India door te brengen! Voor dit gebouw heb ik een groot bord gezien waarop staat dat ik hier de belangrijkste persoon ben. Welnu, als ik dan zo belangrijk ben wil ik niet, na al een half uur gewacht te hebben, nog eens 15 minuten wachten enkel om een paar rupees te wisselen. En waarop? Moet het geld nog gedrukt worden? Ik dacht dat India bezig is the Number One in the World te worden, maar op deze manier kan het nog wel een tijdje duren voordat het zover is.”
Daarna had ik verrassend snel mijn rupees en kon ik terug de zon in en de interessante oude tempels van Bhupaneshwar gaan bekijken.
3. Afval
Kort nadat ik mijn vorige nieuwsbrief schreef met daarin een verhaal over hoe men in India met afval omgaat, ontdekte ik dat men hier een grote sprong voorwaarts had genomen, op hygiënisch gebied. Dronk met tot voor kort thee uit glaasjes, die vervolgens in een bak niet al te schoon water werden omgespoeld, nu zie je steeds meer dat men thee drinkt uit kleine plastic bekertjes. Die hoeven niet omgespoeld te worden en kunnen zo de straat op of de goot in. Ik heb uitgerekend dat, aangezien alle Indiërs elke dag herhaaldelijk thee drinken, heel India over ongeveer 5 jaar bedekt zal zijn met een 30 à 40 cm dikke laag van die bekertjes. Als Mars bewoond is zullen de Marsmannen onze mooie aarde meer zien glinsteren dan voorheen. Interessant voor de Marsmannen maar misschien (hopelijk!) gaan de Indiers zich tegen die tijd eens afvragen of ze wel op de juiste weg zijn met hun hygiene.
Afgezien van deze en nog enkele andere merkwaardige en hinderlijke ervaringen, heb ik een mooie aangename reis door India gehad. Het blijft een land dat altijd weer boeit door zijn interessante cultuur en bonte couleur locale, een land waar het weer in de droge tijd elke dag prachtig is, waar erg schilderachtige plaatsjes zijn, waar adembenemend mooie forten, tempels en moskeeën voor het oprapen liggen, waar je in geweldig indrukwekkende landschappen kunt rondtrekken en waar je veel bijzondere ontmoetingen hebt, de meeste sympathiek, maar vaak wel met een groot taalprobleem (als je geen Hindi, Punjabi, Tamil, Telegu, Marati, en nog zo’n 80 andere talen spreekt).
Na elke reis door India denk ik dat ik het er verder maar bij moet laten aangezien ik er al erg veel van heb gezien en het toch in nogal wat opzichten een vermoeiend land is. En toch was dit al weer mijn zesde India-reis. Nu, na bijna 30.000 km op al mijn India-reizen bij elkaar (28.965 volgens mijn grote administratieboek) vind ik het toch echt wel welletjes. Vaarwel India!
Hoewel ….. In Kasjmir, Sikkim en Assam ben ik nog nooit geweest en daar moet het wel erg mooi zijn, dus wie weet? En als ik dan weer de smaak te pakken heb…….
Ik ben u al weer een tijdje terug in Nederland. “Ben je al geacclimatiseerd?” vragen vrienden mij vaak. Na maandenlang zon bij temperaturen van 20 à 30° Celsius, ploffen de Maartse buien natuurlijk hard op me neer, maar wat nog harder op me neerploft is de stapel post van 9 maanden, waarvan sommige brieven leuk en vele brieven (gas, water elektra, belasting, verzekering etc, u kent ze misschien ook wel) vervelend tot ronduit onaangenaam zijn en die erg veel werk en tijd vergen.
Bij een vriend die een computer heeft ontdekte ik dat er ook een flinke stapel digitale post in mijn gastenboek is binnengekomen. Dat is natuurlijk wèl erg aardige post. Helaas heb ik gedurende mijn reis niet veel gelegenheid gehad daarop te reageren, maar nu is er dan eindelijk de tijd gekomen om allen die zo spontaan en sympathiek hun bericht in dit gastenboek hebben geschreven te bedanken. De vele positieve reakties op mijn boeken en lezingen waren erg bemoedigend. Sommigen vroegen me of ik weer met een nieuw boek bezig ben, een vraag waar ik weliswaar “ja” op kan antwoorden, maar waar ik onmiddellijk aan toe moet voegen dat ik er nog niet veel van op papier heb staan. Hopende op genoeg inspiratie pak ik de pen weer op om tijdens mijn verblijf in Nederland mijn belevenissen in Centraal Azie op papier te zetten.
Suzanne, Jackie, Jan, Annie, Nel, Dmitri, Adrie, Jan, Peter en Monique, Jos en Annemarie, Ernie, Rineke, Willy, Samuel, Martijn, Rob, Kor, Michael, Andre, Adriana, Ingeborg, Hans en Joke, Hans en Marianne, Annemiek, Yvette en Vera, allen hartelijk dank voor jullie enthousiaste en aardige reakties in mijn gastenboek. En verder natuurlijk een groet aan al mijn trouwe web-lezers (lectori digitali), die steeds weer (en soms vergeefs) kijken of ik wat nieuws geschreven heb. De frequentie van mijn berichtgeving is wat aan de lage kant, geef ik toe. Ik zal echter proberen die frequentie in de toekomst wat op te voeren. Een goed voornemen, nu eens niet op 1 Januari maar op 1 April.