Het vorige bericht eindigde toen mijn Amerikaanse ‘vrienden’ Gordon en Steve letterlijk in de mist verdwenen waren.
De dag na dit mislukte samenfiets-avontuur vervolgde ik mijn tocht over een grote, geheel verlaten vlakte tussen een paar bergruggen. De weg was weg, dus mij restte niets anders dan met behulp van mijn kompas een richting te kiezen waarvan ik dacht dat ik daarmee in Otgon zou komen. Gelukkig had ik voldoende voedsel en water bij me, zodat ik het nog wel een tijdje zou kunnen uitzingen. Ergens in deze leegte ontwaarde ik toch nog een ger. Ik ging er heen en vroeg de bewoners: “Otgon? Otgon?” Gelukkig begrepen de mensen me en wezen in zuidelijke richting. En dus ploeterde ik voort, dwars door het terrein. Een tijd later kwam ik een boer op een paard tegen. Ook hem probeerde ik te vragen of ik nog steeds in de goede richting voort ging: “Otgon? Otgon?” Doordat ik in diverse richtingen wees om duidelijk te maken dat ik wilde weten waar ergens Otgon lag, raakte het paard, dat erg schichtig bleek te zijn, in paniek en begon wild op en neer te springen. De boer probeerde het beest in bedwang te houden, maar na een fel rodeo-achtig gevecht belande hij op de grond. Nog hield hij te teugels vast, maar het paard bleek sterker te zijn dan hij, rukte zich los en ging er in galop vandoor, weg van dat griezelige wezen op zijn aluminium paard. De man stond nu zonder vervoermiddel in deze eindeloosheid en moest te voet verder. Dat paard was hij niet kwijt, leek mij, want die galoppeerde ongetwijfeld aan een stuk door, terug naar huis, maar deze boer moest nu lopend terug naar huis en dat kon wel eens een flink eind zijn. Ik voelde me daar een beetje schuldig om, maar had toch echt geen rare capriolen uitgehaald. Paarden zijn vaak erg schichtig, zoals ik wel vaker had meegemaakt. Daarom ben ik altijd erg op mijn hoede als er iemand met of op een paard nadert. Dan stop ik meesta en durf zelf het paard niet aan te kijken uit angst dat het beest op hol slaat. Ook deze keer had ik erg rustig gehandeld, maar blijkbaar toch niet rustig genoeg voor deze Jolly Jumper, of beter gezegd deze Panic Jumper. Dit paard was wel een extreem zenuwenbeest.
Ik vroeg nog eens naar de richting van Otgon waarop de man een vrij vaag gebaar in zuidelijke richting maakte. Waarschijnlijk was hij, met het vooruitzicht op een kwart Vierdaagse, of misschien wel een halve, niet in een bui om in gebarentaal een uitgebreide topografische verhandeling te gaan houden. Ik probeerde ‘Sorry, ik zal het nooit meer doen.’ uit te beelden, maar had niet de indruk dat deze informatie voor 100% werd begrepen. De man, die niet tot de lichtste categorie behoorde achterop mijn berg bagage zetten en hem door dit ruwe terrein naar zijn ger rijden, leek me een onderneming die bij voorbaat tot mislukken gedoemd was. Daarom bedankte ik de man door mijn hand op te steken, waarna hij aan zijn wandeling begon en ik mijn tocht in zuidelijke richting vervolgde.
Een tijd later kwam ik weer op een gravelspoor. Op een vrij duister richtingbord verderop langs de weg waren drie zijwegen aangegeven. Een zijweg was hier echter niet, wat bij mij de vraag deed rijzen wat de essentie van dat bord was. Misschien hadden de wegenbouwers een bord over en vonden ze het decoratief staan om het langs de weg te plaatsen.
Voorbij Otgon, een klein plaatsje, zoals de meeste plekken in Mongolie, kreeg ik een lange klim naar een pas van 2500 meter. Op die pas stond, zoals te verwachten was, een Ovoo, zo’n van stenen gestapeld Boeddhistisch monument. Er naderde een jeep, waar twee oude Boeddhistische monniken uitstapten om een praatje in het Mongools te houden. Dat ging hen goed af. Ik antwoorddein het Nederlands wat mij goed af ging. Dat leidde tot veel dialoog met weinig informatie, wat in dit geval ook niet nodig was.
In Bayambulag kon ik bij een winkeltje mijn flessen met water vullen. Terwijl ik dat deed kwam de hele familie van de winkelier naar buiten om te kijken hoe ik dat deed. Ik kocht er ook een Pepsi om me eens extra te verwennen.
Na veel ruwe gravelwegen kwam ik weer op een goede gravelweg waarop ik in een afdaling 35 km/uur haalde. Beneden bij de droog staande rivier waar zich een doorwaadbare plaats bevond, moest ik weer afremmen tot nul en afstappen, want daar was de doorwaadbare plaats weggespoeld. Blijkbaar stond die rivier dus niet altijd droog!
Met dat mooie weer vervolgde ik mijn tocht. Rond het middaguur kwam ik bij een verlaten ruïne langs de weg. Ik stopte voor een korte pauze en het maken van een foto van dit, als je er oog voor hebt, monumentale gebouw. Ik had de foto nog niet genomen, of er kwam, vanaf een ger een eind weg, een man op een motorfiets aangereden voor een praatje.
In het volgende bericht gaan we hier weer verder. Stelt u zich niet te veel voor van de conversatie met deze motorrijden. Mijn kennis van het Mongools beperkte zich tot vijf woorden, waar Pepsi er één van was en OK en ander.
Tot de volgende keer.