Op de lange erg verlaten route naar Cordoba kampeerde ik dicht bij een door weer en wind uitgesleten rotspartij.
Ik had die rots graag pal achter mijn tent gehad voor de foto. Dat had gekund maar dan had ik de tent pal voor die rots moeten zetten. Dat lokte me niet aan want dan had hij in een droge beekbedding gestaan en als het dan fors was gaan regenen was ik misschien met tentje en al weggespoeld. Daarom zette ik de tent op een wat hogere en veel duffere plek op, zoals te zien is op foto 2.
Menige lezer zou met wat fotoshoppen die rots in een handomdraai verplaatsen naar dicht achter mijn tent, maar helaas ben ik een slechte shopper, dus de lezer zal die rotsverplaatsing in zijn fantasie moeten doen.
Verderop kwam ik langs nog een interessante erosie- formatie.
Op deze kunstig gemaakte foto (al zeg ik het zelf in volle bescheidenheid) zijn de afmetingen niet te zien omdat er geen referentie is. Het zou een honderden meters of misschien wel ruim 1000 meter hoge wand kunnen zijn.
Foto 4 is iets hoger genomen, waardoor de draadafzetting boven deze half weggespoelde zijkant van de weg te zien is en daarmee de dimensie van het geheel.
Ik kampeerde die nacht achter dicht struikgewas zodat ik, zoals altijd, goed verdekt stond en bestudeerde de volgende ochtend de route voor die dag. Daar was niet zo veel op te studeren. Gewoon een paar honderd kilometer rechtuit over de erg rustige weg.
De zon en de aangename temperatuur van dik in de dertig graden compenseerden het gemis aan afwisseling op dit traject, maar zo nu en dan was er wel degelijk wat meer te zien dan alleen struikgewas en gebarsten asfalt. Meestal betrof dat een heiligdommetje. Zo kwam ik langs onze eigen, echte Sinterklaas, maar zonder Zwarte Piet. Wat dat betreft hoeven ze in Argentinië geen revolutie te verwachten.
Een bord er naast maakte een einde aan alle twijfels of het hier onze eigen goedheiligman betrof.
Een andere heilige langs de weg, eigenlijk een volksheilige, dus net zoals Difunta Correa niet erkend door het Vaticaan (zie mijn vorige bericht) , betrof Gauchito Antonio Gil of kortweg Gauchito Gil, wat cowboytje Gil betekent. Hier was de plek weer mooi versierd met rode vlaggen, twee miniatuur kapelletjes, een vrachtwagenband, een wieldop en nog meer spul dat ook in een prullenbak niet zou misstaan. Argetijnen houden van dit soort heiligdommetjes en ik ook, want dat gaf mij dan een excuus om even van de fiets te stappen en wat koek of een sinaasappel te eten.
Onlangs hoorde ik van iemand dat die Gauchito Gil een bandiet was die in de negentiende eeuw reizigers beroofde. In hoeverre dat waar is heb ik nog niet kunnen achterhalen, maar als je deze plaat van hem ziet (Foto 11) lijkt het niet onwaarschijnlijk. En toch wordt hij aanbeden, zoals uit foto 12 blijkt. Misschien was hij wel een goede bandiet, een soort Robin Hood.
In de buurt van het stadje Mina Clavero aan de voet van Las Cumbres Altas, een flinke bergketen ten westen van de stad Cordoba zette ik mijn tent op een camping die, in tegenstelling tot diverse campings die ik tot nu toe in Argentinië heb gezien, verbluffend rustig was. ’s Morgens bij het opbreken ontdekte ik een nogal lugubere, maar tevens mooie rups in mijn tent. Met de platte grond van Mina Clavero haalde ik hem uit de tent en zette hem een eind weg, zodat hij zijn gang kon gaan. En dat deed hij, want even later zat hij op mijn Marathon band. Hij was dus in korte tijd weer een, voor zijn korte beentjes, reuze- eind teruggekropen. Blijkbaar wilde hij met me mee, maar het gedraai van mijn band zou hem waarschijnlijk draaierig maken dus weer haalde ik de platte grond van Mina Clavero tevoorschijn om hem op andere gedachten te brengen.
Er was zwaar weer op komst en daarom zocht ik snel een hotelletje. Dat vond ik 2 km ten zuiden van Mina Clavero: Posada del Sol. Juist toen ik binnen was brak het geweld los: urenlang doorkliefden bliksem schichten de hemel, dreunde de donder en rukte een huiveringwekkende storm aan alles wat los en vast zat. Wat los zat verdween naar ongekende verten en wat vast zat kreeg het zwaar te verduren. Menige tak begaf het en zelfs knakte er een forse boom vlak bij het hotel af als een rietje. Ik was blij dat ik mij nog niet op de 2300 meter hoge pas over de Altas Cumbres had gewaagd en binnen bij de vriendelijke eigenares en haar zoon, schoondochter en vrienden zat.
Voor de dag na de storm voorspelde mijn platte Chinees, evenals een aantal andere uiterst slimme telefoons, slecht weer. De storm en de gigantische hoeveelheden regen alsmede de bliksemflitsen van die middag stonden mij nog erg duidelijk voor de geest, zo zelfs dat ik, hoewel de zon de volgende ochtend prachtig scheen, toch besloot het nog een dagje aan te zien alvorens mij hoog in de bergen te wagen. Zo’n zonnetje kan in de bergen immers in korte tijd plaats maken voor noodweer.
Om toch mijn dag niet in ledigheid door te brengen maakte ik een tochtje in de omgeving over gravelwegen. Daarbij kwam ik langs het museum Rocsen dat in 1969 geopend is. Daarin heeft de Fransman Jean Jacques Bouchon, de stichter, ongeveer 60.000 voorwerpen op allerlei gebied bijeen gebracht. De vraag is of hij daarbij niet over het verzadigingspunt van het gros van de bezoekers heen is gegaan. Ik denk dat de meeste mensen na het serieus bekijken van een ruwe ,10.000 spulletjes al flink moe zijn. Ik redde het tot een dikke elfeneenhalf duizend waarna ik afknapte. Maar de echte taaie doorzetters zullen na alles grondig bekeken te hebben opmerken: “Jammer dat de koek al versnoept is. Ik zou nog wel een serie van 60.000 museumstukken aan kunnen.
Het was voor mij in ieder geval wel het ritje en het entreegeld waard. Ik zag oude gereedschappen, dieselmotoren met grote vliegwielen, prehistorische aarden potten, in een glazen kast vastgeprikte schorpioenen, patafoons, Ampèremeters, muziekinstrumenten, 1000 jaar oude mummies, een met een verroest mes doorboorde mensenschedel en nog veel meer. Zoveel meer zelf dat ik de lezer daarmee niet wil vervelen.
De foto’s 16, 17, 18 en 19 geven een indruk van al het moois dat er te zien was.
Die dag bleef het prachtig weer. Dan heb je een mooie, uiterst slimme telefoon en dan blijkt die je grondig te misleiden. Ik heb me gewoon door een paar cubieke centimeter electronica in de luren laten leggen, want met dat mooie weer had ik makkelijk de pas van ruim 2300 meter over kunnen fietsen.
Dat ging ik de volgende dag dan maar proberen. Mijn superknappe stuk digitale techniek voorspelde voor die volgende dag eveneens mooi weer en dat bracht mij aan het twijfelen. Of hij het bij het rechte eind had of opnieuw de plank missloeg en of ik de pas over kwam, leest u in het volgende bericht.